alles was mogelijk
ingrid Hoogervorst in: Leerkracht nr.11 / 2003
Schrijfster Ingrid Hoogervorst herinnert zich haar wilde jaren op een scholengemeenschap in Amsterdam-West.
Mijn middelbare school is niet meer. Waar ooit dat labyrint van houten noodlokalen lag, staat nu een schoolgebouw dat alweer aan vernieuwing toe is. Caland Lyceum staat er op het grote bord langs de weg. Nu weet ik het zeker, want mijn school was één van de eerste schoolgemeenschappen, opgericht in de jaren zestig toen men onder het motto ‘onderwijs voor iedereen’, nog apetrots was op dit soort Mammoetondernemingen.
Ik behoor tot de babyboomgeneratie van na de oorlog. Dat betekende dringen om met z’n allen door één ingang te kunnen. De tussen woonhuizen ingeklemde HBS in Amsterdam-West moest zijn toevlucht nemen tot een wijk in aanbouw: Osdorp. De eerste twee jaar werden we ondergebracht in een dependance, daarna kregen we een eigen schoolgebouw. Weliswaar een houten noodvoorziening zonder gymlokaal (dat deden we in Sloten), maar de nieuwe Osdorper School Gemeenschap was een feit. De noodlokalen verspreidden zich als een olievlek over het braakliggend terrein en binnen zes jaar huisvestte de school 2000 leerlingen. Onze kleine conciërge was het op een goede dag beu. Hij schafte een vouwfiets aan om de afstand tussen boven- en onderbouw te overbruggen. Waar híj 35 jaar geleden naar ons zwaaiend door de gangen spurtte, lopen nu de leerlingen van het Caland Lyceum. Veel zijn afkomstig uit een ander land dan Nederland; in mijn schooltijd moest het woord allochtoon nog worden uitgevonden.
De OSG was een krankzinnig vrije school. Alles was mogelijk, wat mogelijk was gebeurde, alles gebeurde. Later heb ik begrepen dat het een experiment betrof, de OSG behoorde in 1964 tot de acht experimenteerscholen, waar vóór de officiële invoering van de Mammoetwet de nieuwe onderwijsidealen werden uitgeprobeerd. Onze docenten waren jong, links en radicaal. Idealistische aanhangers van de antiautoritaire ideeën van toen. In hun enthousiasme bedachten ze de gekste projecten. Ik herinner me hoe wij, sigaretten rokend en gewapend met meetlint en potlood, door de betonnen nieuwbouwstraten zwierven om ‘de buurt in kaart te brengen’. Na een paar maanden moest iedereen een eigen stad ontwerpen.
Passieve taalbeheersing was ouderwets. Tegenover woordjes, spellingregels of naamvallen leren stonden vele lesuren in een geavanceerd talenpracticumlokaal, met een koptelefoon op. De leerlingen konden via het ingenieuze audiosysteem ook met elkaar communiceren, dus namen wij in het Duits, Frans of Engels uitvoerig ons uitgaansleven door. De leraar Duits, die beter gitaar kon spelen dan orde houden, luisterde graag mee. Onder zijn lessen zetten we de ramen open om een sigaretje te roken of gingen we met een groepje in het muzieklokaal zitten luisteren naar de piano-improvisaties van klasgenoot Gerard, die in The Screams zat. Je schoolboeken droeg je in een pukkel, je maakte ruzie over wie het beste waren: The Who of The Stones, The Outsiders of Cuby and The Blizzards en tijdens muziekles (op zaterdag!) zong je met Gerard Cox mee: ‘Met de pil, met de pil, ga je net zo vaak als je wilt…’.
In de aula luisterden we naar de satirische liedjes van het lerarencabaret en naar een jonge Hella S. Haasse, die over het werk van Frans Kafka kwam vertellen. De kunstenaar Jaap Hillenius liet ons Cobratekeningen maken, de latere politicus Henk Vonhoff legde de principes van de Franse Revolutie uit en de latere minster van Suriname André Haakmat die van de markteconomie. Bij Frans lazen we Sartre en Camus, discussieerden over het existentialisme en geboden onze lerares het erotische hitje ‘Je t’aime’ woord voor woord te vertalen. Wanneer mijn leraar Engels, zittend met gekruiste benen boven op de kast achter in het lokaal, Hamlet van Shakespaere voorlas, hing ik aan zijn lippen.
Wij – de meiden met de agenda met de ingebouwde spiegeltjes -hielden nauwkeurig bij wie het met wie deed. De krullenbol van Biologie was favoriet. Eerst had hij een verhouding met onze lerares Frans, daarna met die van Nederlands, toen stapte hij over naar onze lerares Duits. Met hun korte haren en zwart gemaakte ogen leken ze alle drie op de populaire chansonnière Juliette Gréco.
Ik voerde politieke discussies met de felle Antilliaanse leraar Aardrijkskunde. Als je iets had uitgehaald, ging je sowieso meteen in discussie, daar was elke docent gevoelig voor. Zelfs de rector. Zouden de leerlingen met wie ik nu op het schoolplein van het Caland Lyceum sta, ook nog zo hartstochtelijk met hun docenten discussiëren?
Een anarchistisch zootje was het, maar wel een leuk zootje. Toen ik mijn einddiploma had gehaald, voelde ik me uit het nest gegooid. De grote vrijheid heeft mijn school de kop gekost. De criminaliteit en agressie van de leerlingen waren 25 jaar later niet meer in toom te houden. De OSG werd opgeheven en heet nu weer lyceum. Een ‘elitaire’ term uit het traditionele onderwijs. De waarden en normen uit het verleden worden weer uit de kast gehaald om het gat van de toekomst te dichten.
Schrijfster Ingrid Hoogervorst herinnert zich haar wilde jaren op een scholengemeenschap in Amsterdam-West.
Mijn middelbare school is niet meer. Waar ooit dat labyrint van houten noodlokalen lag, staat nu een schoolgebouw dat alweer aan vernieuwing toe is. Caland Lyceum staat er op het grote bord langs de weg. Nu weet ik het zeker, want mijn school was één van de eerste schoolgemeenschappen, opgericht in de jaren zestig toen men onder het motto ‘onderwijs voor iedereen’, nog apetrots was op dit soort Mammoetondernemingen.
Ik behoor tot de babyboomgeneratie van na de oorlog. Dat betekende dringen om met z’n allen door één ingang te kunnen. De tussen woonhuizen ingeklemde HBS in Amsterdam-West moest zijn toevlucht nemen tot een wijk in aanbouw: Osdorp. De eerste twee jaar werden we ondergebracht in een dependance, daarna kregen we een eigen schoolgebouw. Weliswaar een houten noodvoorziening zonder gymlokaal (dat deden we in Sloten), maar de nieuwe Osdorper School Gemeenschap was een feit. De noodlokalen verspreidden zich als een olievlek over het braakliggend terrein en binnen zes jaar huisvestte de school 2000 leerlingen. Onze kleine conciërge was het op een goede dag beu. Hij schafte een vouwfiets aan om de afstand tussen boven- en onderbouw te overbruggen. Waar híj 35 jaar geleden naar ons zwaaiend door de gangen spurtte, lopen nu de leerlingen van het Caland Lyceum. Veel zijn afkomstig uit een ander land dan Nederland; in mijn schooltijd moest het woord allochtoon nog worden uitgevonden.
De OSG was een krankzinnig vrije school. Alles was mogelijk, wat mogelijk was gebeurde, alles gebeurde. Later heb ik begrepen dat het een experiment betrof, de OSG behoorde in 1964 tot de acht experimenteerscholen, waar vóór de officiële invoering van de Mammoetwet de nieuwe onderwijsidealen werden uitgeprobeerd. Onze docenten waren jong, links en radicaal. Idealistische aanhangers van de antiautoritaire ideeën van toen. In hun enthousiasme bedachten ze de gekste projecten. Ik herinner me hoe wij, sigaretten rokend en gewapend met meetlint en potlood, door de betonnen nieuwbouwstraten zwierven om ‘de buurt in kaart te brengen’. Na een paar maanden moest iedereen een eigen stad ontwerpen.
Passieve taalbeheersing was ouderwets. Tegenover woordjes, spellingregels of naamvallen leren stonden vele lesuren in een geavanceerd talenpracticumlokaal, met een koptelefoon op. De leerlingen konden via het ingenieuze audiosysteem ook met elkaar communiceren, dus namen wij in het Duits, Frans of Engels uitvoerig ons uitgaansleven door. De leraar Duits, die beter gitaar kon spelen dan orde houden, luisterde graag mee. Onder zijn lessen zetten we de ramen open om een sigaretje te roken of gingen we met een groepje in het muzieklokaal zitten luisteren naar de piano-improvisaties van klasgenoot Gerard, die in The Screams zat. Je schoolboeken droeg je in een pukkel, je maakte ruzie over wie het beste waren: The Who of The Stones, The Outsiders of Cuby and The Blizzards en tijdens muziekles (op zaterdag!) zong je met Gerard Cox mee: ‘Met de pil, met de pil, ga je net zo vaak als je wilt…’.
In de aula luisterden we naar de satirische liedjes van het lerarencabaret en naar een jonge Hella S. Haasse, die over het werk van Frans Kafka kwam vertellen. De kunstenaar Jaap Hillenius liet ons Cobratekeningen maken, de latere politicus Henk Vonhoff legde de principes van de Franse Revolutie uit en de latere minster van Suriname André Haakmat die van de markteconomie. Bij Frans lazen we Sartre en Camus, discussieerden over het existentialisme en geboden onze lerares het erotische hitje ‘Je t’aime’ woord voor woord te vertalen. Wanneer mijn leraar Engels, zittend met gekruiste benen boven op de kast achter in het lokaal, Hamlet van Shakespaere voorlas, hing ik aan zijn lippen.
Wij – de meiden met de agenda met de ingebouwde spiegeltjes -hielden nauwkeurig bij wie het met wie deed. De krullenbol van Biologie was favoriet. Eerst had hij een verhouding met onze lerares Frans, daarna met die van Nederlands, toen stapte hij over naar onze lerares Duits. Met hun korte haren en zwart gemaakte ogen leken ze alle drie op de populaire chansonnière Juliette Gréco.
Ik voerde politieke discussies met de felle Antilliaanse leraar Aardrijkskunde. Als je iets had uitgehaald, ging je sowieso meteen in discussie, daar was elke docent gevoelig voor. Zelfs de rector. Zouden de leerlingen met wie ik nu op het schoolplein van het Caland Lyceum sta, ook nog zo hartstochtelijk met hun docenten discussiëren?
Een anarchistisch zootje was het, maar wel een leuk zootje. Toen ik mijn einddiploma had gehaald, voelde ik me uit het nest gegooid. De grote vrijheid heeft mijn school de kop gekost. De criminaliteit en agressie van de leerlingen waren 25 jaar later niet meer in toom te houden. De OSG werd opgeheven en heet nu weer lyceum. Een ‘elitaire’ term uit het traditionele onderwijs. De waarden en normen uit het verleden worden weer uit de kast gehaald om het gat van de toekomst te dichten.