mijn huis in de morvan
Het ruige leven in hart van Frankrijk
Het was lang een achtergebleven gebied, waar het leven moeilijk was. Mannen trokken er weg als seizoensarbeider om vaak nooit meer terug te keren. De pronte vrouwen verdienden thuis wat bij door het zogen van stadse kindjes. Nog steeds weet elke Fransman dat het de streek is van ‘nors weer en norse mensen’. Maar menig Nederlander weet de inmiddels tot een natuurgebied verklaarde Morvan op zijn waarde te schatten.
Ingrid Hoogervorst in: Leven in Frankrijk n1 2004
Ik heb een huis in Frankrijk. Het staat op een berg aan de rand van een bos, in een streek die bekend staat als erg smerig. Smerig was het huis ook. Nog voor het koopcontract was getekend, smeet ik dagen achtereen emmers water tegen de muren van de keuken. Een dikke, sigarenbruine drab stroomde traag naar beneden. Mijn gezicht, armen en benen vol bruine spetters keek ik in de verweerde spiegel: welkom in de Morvan.
Wie aan Frankrijk denkt, denkt aan zon, lekker eten en mooie wijn. Twee van de drie ontbreken in de streek waar mijn huis staat. De Morvan is een beschermd natuurgebied in de Bourgogne, een dunbevolkte streek zonder wijndruiven, waar het flink kan onweren. Daarom zeggen Bourgondiërs over de Morvan: ni bonnes gens, ni bons vents.
De slechte reputatie van dit oudste stukje Frankrijk, gevormd als onderdeel van het Centraal Massief toen de rest nog onder de zeespiegel lag, hangt niet enkel samen met de gure buien. Het komt door de Galvachers, de ruige voermannen uit de Morvan. De hoge bergen sleten af tot heuvels, de vroegere laag van afgezette merg en kalk verdween, wat overbleef was schrale grond waarop geen druif wil groeien.
Het gebrek aan werkgelegenheid dwong de bevolking haar brood elders te verdienen. Met os en wagen trokken de mannen in de zomermaanden weg om zich te verhuren als voermannen in lager gelegen gebieden. Ze transporteerden boomstammen naar de houtopslag of ijzererts uit de mijnen naar de fabriek. Deze Galvachers stonden bekend als handige ossendrijvers en keiharde werkers, maar ook als ruwe kerels en zuiplappen.
Juist die schaarste maakte de Morvan zo mooi. Een geelgroene lappendeken van verkavelde stukjes weiland afgezet met kniehoge vlechtheggen, kronkelige, smalle weggetjes, stukken bos en overal verspreid groepjes witte Charolaiskoeien met stier en kalfjes. Daarboven klinkt de schelle roep van de buizerd.
Het huis is hoger dan de andere huizen. Het sierlijke hekwerk voor het raam boven de ingang wijst erop dat het ooit een mairie was, een stadhuis of ambtswoning van de burgemeester. Omstreeks 1750 gebouwd behoort het tot de oudste huizen van het dorp, dat niet meer is dan een handjevol, willekeurig over de helling uitgestrooide lage gebouwen. De huizen, schuren, stallen en berghokken hebben stapelmuren van natuursteen en leem, de dakpannen zijn van leisteen. Langs de naar beneden slingerende weg richting watermolen liggen overwoekerde, verroeste landbouwmachines en auto’s.
De mairie ligt aan de andere kant van het dorp, samen met twee andere huizen. In het ene huis wonen twee bejaarde zusters Elisabeth en Marguerite, in het andere de tachtigjarige Lucienne met haar zoon Alain. Tussen het bos en het huis is een waterbassin, een continue stroom kristalhelder bergwater stroomt erboven in en loopt eronder uit. Hier deden de vrouwen de was.
Tot 1952, pas toen waren alle boerderijen in de Morvan voorzien van elektriciteit. Aardgas is een onbekend fenomeen, de belangrijkste warmtebron is de houtoven waarop ook wordt gekookt. Een paar jaar geleden vroeg ik de twee zusters een stofzuiger te leen, ze keken me vreemd aan. Niemand bleek zo’n ding te bezitten, een huis houd je schoon met een bezem. De mairie stond nog niet zo lang leeg, toch ontbrak elk spoor van sanitaire voorziening. Geen badkamer, geen toilet, zelfs geen poepgat in de tuin.
Het interieur was als een oude foto. De keukenmuren hadden alle schakeringen rookbruin, het balkenplafond was roetzwart bois de chêne. In de kelder lagen flessen wijn gemaakt van zwarte en rode bessen, aardewerken potten en weckflessen gevuld met perziken, peren, pruimen of sperziebonen. De keukenplanken bogen door onder stapels serviesgoed; van antieke kristallen glazen en bonbonnières tot kop en schotels uit de jaren vijftig. Iedere generatie had wat achtergelaten. Het table de toilette,de houten ledikanten met krullen op kleine verroeste wieltjes, daarop de roze handgemaakte molton spreien en kussens met kant. Ik stapte de geschiedenis binnen van vijftig jaar bewoning.
Op zolder was jarenlang niemand geweest. Tussen het interieur van vier lelijke eenden lag speelgoed en houten ski’s, roestige bijlen, vijlen, hamers, schroefjes, spijkers, drie elektromotoren en een dorsmachine. Alles werd bewaard. De banken, wielen en sturen van de 2 CV, houten stoelen met kapotte rieten zittingen, gebutste koekenpannen, pannen van beschadigd emaille, lege glazen Nescafépotjes, katrollen, kettingen in oranje meniepoeder, kapotte schoorsteenborstels, roestig prikkeldraad, een gigantische kluwen hooipaktouw en vier verweerde spiegels in houten lijsten. Op de natuurstenen schouw lagen stoffige schilderijtjes, tweedehands crucifixen, brokkelige Mariabeeldjes en een Paus Pius de XIIe van glas. Resten van een rooms verleden. Toen de mairie geen raadhuis meer was, bood het onderkomen aan de Ursulines die hier hun godsdienstlessen gaven. In de grote, statige kamer achter de keuken werden zelfs missen opgedragen.
Pas aan het begin van de vorige eeuw werd het huis een kleine boerderij, zoals er zoveel waren in de Morvan. Vijf koeien op stal voor melk en vlees, een varken, paar konijnen en wat kippen voor de huisslacht. Elke boer verbouwde zijn eigen graan, om zelf brood te bakken en had een stukje bos voor zijn energievoorziening.
In een la van de keukentafel vond ik messen met houten handvatten, in een kast een 2126 bladzijden dik boek, Recueil-Formulaire de la vie pratique et des affaires. Een gids uit 1933, geschreven door een notaris uit Parijs, om brieven of aanvraagformulieren op te stellen voor allerlei praktische levenszaken in verband met geboorte, huwelijk en dood. In de kantlijn had iemand de prijs van een acte, 1franc 20, doorgestreept en er 1,90 van gemaakt.
Met de tijden veranderden de prijzen, maar niet de armoede. Elke ochtend rijdt Bernard naar zijn werk om pas acht uur ‘s avonds terug te keren. De vriendelijke, kleine man met de kromme rug werkt als knecht bij een boer, in een gehucht iets voorbij de watermolen. Hij draagt truien met enorme gaten, heeft geen tand meer in zijn mond, in zijn huis staat een tafel, vier stoelen en een televisie, aan het plafond hangt een neonbuis. Als ik hem een hand geef, is het alsof ik in grof schuurpapier knijp.
Bernard werkt zes dagen per week. Op zondag is hij vrij, maar dan klust hij voor zijn tantes Elisabeth en Marguerite. Le petit Bernard maait hun gras, zaagt hout, in ruil voor zijn arbeid mag hij mee eten. Als le petit Bernard een handtekening moet zetten, plaatst hij een kruisje. Waarschijnlijk kan hij ook niet lezen.
Met een huis in Frankrijk krijg je de dorpsbewoners er gratis bij. Zittend op het leuningloze, betonnen trapje voor haar huis ziet buurvrouw Lucienne op ons neer. Ze scharrelt in een blauw gebloemd schort en pantoffels over haar erf en komt sloffend, versleten vest om de schouders, benen gestoken in kousen met ladders, haar geschenken aanbieden. Ze diept een paar eieren uit de zak van haar rafelige mouwschort, deelt plakken chocolade uit aan mijn kinderen of zet een weckpot met gelige inhoud op de keukentafel.
Lucienne riekt. Haar handen en voeten zijn gezwollen van het vocht, haar gezicht is doorgroefd met zorgrimpels, om haar ogen en neus zitten zwarte mee-eters. Ze heeft een hard bestaan geleid, dik in de tachtig staat ze met een geknoopte zakdoek op haar hoofd nog te zwoegen in de moestuin. Haar vijftigjarige zoon Alain leunt helemaal op zijn moeder. ‘Hoe moet dat als ik er niet meer ben?,’ vraagt ze zuchtend terwijl ze haar schouders ophaalt.
De voormalige eigenaresse van het huis maakte me wegwijs in de onderlinge verhoudingen. ‘Elle est une Chinoise’, zei ze. Wat bedoelde ze? Dat oude, lieve Lucienne het achter haar ellebogen heeft? Over zoon Alain was ze kort : ‘Il est très simple’. Inderdaad lijkt de boer niet helemaal goed bij zijn hoofd, net als de twee meisjes en de jongen die vanaf de eerste dag zwijgend voor de deur stonden en zich niet lieten wegjagen. Ze staarden met open mond en reageerden niet op wat je zei.
Lucienne is een nicht van de beide zusters. Iedereen is hier neef en nicht van elkaar, zelfs mijn aannemer. Het hele dorp is één grote familie, je houdt ze niet buiten de deur. Doreau, Blanchot, Duvernois, Duvernoy, Pauchard, allemaal neven en nichten. Ze leggen het je graag nog eens een keertje uit, behalve als ze dezelfde achternaam hebben. Zoals de drie achterlijke kinderen voor de deur, levend bewijs van foute teeltkeuze binnen de familiekring. Buurvrouw Lucienne knikte zeer beslist met haar oude hoofd: Non, ce n’est pas de la famille.
Onze aannemer, ach sinds de populariteit van Frances Mayes, Een huis in Toscane kan iedereen er over mee praten. Het vervelende is, dat alle clichés nog waar zijn ook. Er moest veel aan de mairie gebeuren. Nadeel van een tweede huis in Frankrijk wordt dan, dat het in Frankrijk ligt. Onze aannemer kent het huis, hij heeft er als kind vaak gelogeerd. Zijn eerste klus was een badkamer met toilet. ‘Quinze jours,’ zei hij. Opgewonden openden mijn liefje en ik na een drieweekse reis door Italië de voordeur. Niets gedaan. Na veel soebatten, leuren, marchanderen en doorbieden konden we na twee jaar douchen. Zo gaat het nog steeds: alles komt er, alleen weet je nooit wanneer.
Zonder industrie, wijnbouw, intensieve landbouw is de Morvan de gezondste streek van Frankrijk. De reputatie erg gezond te zijn hadden de vrouwen hier ook, wat de kwaliteit van hun melk ten goede zou komen. Dames uit betere kringen lieten vroeger het zogen van hun nageslacht graag over aan een min en de vrouwen in deze straatarme streek begrepen al snel, dat ze met hun borsten veel geld konden verdienen.
De nourrices morvandelles werden een begrip. Ze traden in dienst van rijke families, terwijl hun mannen als galvacher naar de wijnstreek trokken. Rond 1850 was er sprake van een heuse zuivelindustrie. In het begin werkten de zoogmoeders sur lieu. De zwangere, rijke dames reisden naar de Morvan om kennis te maken met de jonge vrouw en te bespreken hoelang en waar de baby gedurende de zoogtijd zou verblijven.
De leefomstandigheden bleken toch iets minder gezond dan men dacht. In 1865 stelde een Parijse arts vast, dat 70% van de baby’s vanwege de slechte hygiënische toestanden in hun eerste levensjaar stierf. Er werd een wet gemaakt die deze praktijken verbood. Sindsdien werkten de zoogmoeders sur place. Met of zonder eigen kind trokken ze naar de grote steden en werden als min in de familie opgenomen.
Marguerite liet me een foto zien van haar tante, de moeder van le petit Bernard, een wit schort, witte bonnet, schattig meisje op haar arm. De vrouwen bleven vaak jarenlang als kinderverzorgster bij de familie in dienst, namen deel aan het dagelijks leven en vergezelden ze naar het buitenhuis aan zee of in de bergen. Alles wat ze verdienden werd naar huis gestuurd. Zo financierden ze de aankoop van een eigen huis of een dak van leisteen, spottend maison of toit de lait genoemd. Er was nogal wat kritiek op deze harteloze vrouwen, die man en kind in de steek lieten om zich te verkopen aan de rijken.
Na de eerste wereldoorlog verdween deze bijzondere zuivelindustrie door de komst van de zuigfles. De bewoners konden een aanvulling op het inkomen echter niet missen, dus bleef de gewoonte wezen of ongewenste kinderen in de Morvan onder te brengen. In totaal zijn er 50.000 Parijse Enfants de L’Assistance Public bij pleeggezinnen ondergebracht, meestal bleven ze voor hun leven. Een van deze weeskinderen werd later de bekende schrijver Jean Genet.
Dat het werken elders grote gevolgen heeft gehad voor het familieleven in de Morvan laat zich raden. De vrouwen waren na terugkomst natuurlijk vervreemd van man en kind. Gewend aan het leven in gegoede kringen, accepteerden ze de ruwe omgangsvormen niet meer van hun echtgenoten, die als galvacher aan de drank waren geraakt. En wat te denken van die arme met geitenmelk grootgebrachte kinderen?
Ik heb er nog één gekend: Etienne, de echtgenoot van Lucienne. Een tandeloze, chagrijnige grijsaard in een rolstoel. Krom en zwijgend zat hij voor de deur. Toen hij nog leefde zag zijn vrouw er altijd slordig en afgetobd uit, na zijn dood bloeide ze helemaal op. Onze aannemer kwam met de verklaring. Huiselijk geweld was er de oorzaak van dat de twee zussen nooit zijn getrouwd, als hun door de oorlog getraumatiseerde vader dronken was, sloeg hij de boel kort en klein.
Etienne was ook een zuiplap geweest, die zijn vrouw en kinderen sloeg. Zijn 20-jarige moeder werkte als min in Dôle, een stadje in de Jura. Ze liet haar zoontje achter in de Morvan. Toen hij drie jaar oud was, sneuvelde zijn vader als soldaat in de Eerste Wereldoorlog. ‘Ik hoop dat het goed met je gaat’, schreef zijn moeder achter op een ansichtkaart, ‘misschien kom ik volgend jaar met Kerst een paar dagen naar huis’.
Het zou niet lang duren voordat Etienne de geitenmelk voor wijn verruilde. En de rijke Bourgondiërs uit het welvarende Beaune schudden het hoofd. Nee, uit de Morvan kan niets goeds komen. Ni bonnes gens, ni bons vents.
Het was lang een achtergebleven gebied, waar het leven moeilijk was. Mannen trokken er weg als seizoensarbeider om vaak nooit meer terug te keren. De pronte vrouwen verdienden thuis wat bij door het zogen van stadse kindjes. Nog steeds weet elke Fransman dat het de streek is van ‘nors weer en norse mensen’. Maar menig Nederlander weet de inmiddels tot een natuurgebied verklaarde Morvan op zijn waarde te schatten.
Ingrid Hoogervorst in: Leven in Frankrijk n1 2004
Ik heb een huis in Frankrijk. Het staat op een berg aan de rand van een bos, in een streek die bekend staat als erg smerig. Smerig was het huis ook. Nog voor het koopcontract was getekend, smeet ik dagen achtereen emmers water tegen de muren van de keuken. Een dikke, sigarenbruine drab stroomde traag naar beneden. Mijn gezicht, armen en benen vol bruine spetters keek ik in de verweerde spiegel: welkom in de Morvan.
Wie aan Frankrijk denkt, denkt aan zon, lekker eten en mooie wijn. Twee van de drie ontbreken in de streek waar mijn huis staat. De Morvan is een beschermd natuurgebied in de Bourgogne, een dunbevolkte streek zonder wijndruiven, waar het flink kan onweren. Daarom zeggen Bourgondiërs over de Morvan: ni bonnes gens, ni bons vents.
De slechte reputatie van dit oudste stukje Frankrijk, gevormd als onderdeel van het Centraal Massief toen de rest nog onder de zeespiegel lag, hangt niet enkel samen met de gure buien. Het komt door de Galvachers, de ruige voermannen uit de Morvan. De hoge bergen sleten af tot heuvels, de vroegere laag van afgezette merg en kalk verdween, wat overbleef was schrale grond waarop geen druif wil groeien.
Het gebrek aan werkgelegenheid dwong de bevolking haar brood elders te verdienen. Met os en wagen trokken de mannen in de zomermaanden weg om zich te verhuren als voermannen in lager gelegen gebieden. Ze transporteerden boomstammen naar de houtopslag of ijzererts uit de mijnen naar de fabriek. Deze Galvachers stonden bekend als handige ossendrijvers en keiharde werkers, maar ook als ruwe kerels en zuiplappen.
Juist die schaarste maakte de Morvan zo mooi. Een geelgroene lappendeken van verkavelde stukjes weiland afgezet met kniehoge vlechtheggen, kronkelige, smalle weggetjes, stukken bos en overal verspreid groepjes witte Charolaiskoeien met stier en kalfjes. Daarboven klinkt de schelle roep van de buizerd.
Het huis is hoger dan de andere huizen. Het sierlijke hekwerk voor het raam boven de ingang wijst erop dat het ooit een mairie was, een stadhuis of ambtswoning van de burgemeester. Omstreeks 1750 gebouwd behoort het tot de oudste huizen van het dorp, dat niet meer is dan een handjevol, willekeurig over de helling uitgestrooide lage gebouwen. De huizen, schuren, stallen en berghokken hebben stapelmuren van natuursteen en leem, de dakpannen zijn van leisteen. Langs de naar beneden slingerende weg richting watermolen liggen overwoekerde, verroeste landbouwmachines en auto’s.
De mairie ligt aan de andere kant van het dorp, samen met twee andere huizen. In het ene huis wonen twee bejaarde zusters Elisabeth en Marguerite, in het andere de tachtigjarige Lucienne met haar zoon Alain. Tussen het bos en het huis is een waterbassin, een continue stroom kristalhelder bergwater stroomt erboven in en loopt eronder uit. Hier deden de vrouwen de was.
Tot 1952, pas toen waren alle boerderijen in de Morvan voorzien van elektriciteit. Aardgas is een onbekend fenomeen, de belangrijkste warmtebron is de houtoven waarop ook wordt gekookt. Een paar jaar geleden vroeg ik de twee zusters een stofzuiger te leen, ze keken me vreemd aan. Niemand bleek zo’n ding te bezitten, een huis houd je schoon met een bezem. De mairie stond nog niet zo lang leeg, toch ontbrak elk spoor van sanitaire voorziening. Geen badkamer, geen toilet, zelfs geen poepgat in de tuin.
Het interieur was als een oude foto. De keukenmuren hadden alle schakeringen rookbruin, het balkenplafond was roetzwart bois de chêne. In de kelder lagen flessen wijn gemaakt van zwarte en rode bessen, aardewerken potten en weckflessen gevuld met perziken, peren, pruimen of sperziebonen. De keukenplanken bogen door onder stapels serviesgoed; van antieke kristallen glazen en bonbonnières tot kop en schotels uit de jaren vijftig. Iedere generatie had wat achtergelaten. Het table de toilette,de houten ledikanten met krullen op kleine verroeste wieltjes, daarop de roze handgemaakte molton spreien en kussens met kant. Ik stapte de geschiedenis binnen van vijftig jaar bewoning.
Op zolder was jarenlang niemand geweest. Tussen het interieur van vier lelijke eenden lag speelgoed en houten ski’s, roestige bijlen, vijlen, hamers, schroefjes, spijkers, drie elektromotoren en een dorsmachine. Alles werd bewaard. De banken, wielen en sturen van de 2 CV, houten stoelen met kapotte rieten zittingen, gebutste koekenpannen, pannen van beschadigd emaille, lege glazen Nescafépotjes, katrollen, kettingen in oranje meniepoeder, kapotte schoorsteenborstels, roestig prikkeldraad, een gigantische kluwen hooipaktouw en vier verweerde spiegels in houten lijsten. Op de natuurstenen schouw lagen stoffige schilderijtjes, tweedehands crucifixen, brokkelige Mariabeeldjes en een Paus Pius de XIIe van glas. Resten van een rooms verleden. Toen de mairie geen raadhuis meer was, bood het onderkomen aan de Ursulines die hier hun godsdienstlessen gaven. In de grote, statige kamer achter de keuken werden zelfs missen opgedragen.
Pas aan het begin van de vorige eeuw werd het huis een kleine boerderij, zoals er zoveel waren in de Morvan. Vijf koeien op stal voor melk en vlees, een varken, paar konijnen en wat kippen voor de huisslacht. Elke boer verbouwde zijn eigen graan, om zelf brood te bakken en had een stukje bos voor zijn energievoorziening.
In een la van de keukentafel vond ik messen met houten handvatten, in een kast een 2126 bladzijden dik boek, Recueil-Formulaire de la vie pratique et des affaires. Een gids uit 1933, geschreven door een notaris uit Parijs, om brieven of aanvraagformulieren op te stellen voor allerlei praktische levenszaken in verband met geboorte, huwelijk en dood. In de kantlijn had iemand de prijs van een acte, 1franc 20, doorgestreept en er 1,90 van gemaakt.
Met de tijden veranderden de prijzen, maar niet de armoede. Elke ochtend rijdt Bernard naar zijn werk om pas acht uur ‘s avonds terug te keren. De vriendelijke, kleine man met de kromme rug werkt als knecht bij een boer, in een gehucht iets voorbij de watermolen. Hij draagt truien met enorme gaten, heeft geen tand meer in zijn mond, in zijn huis staat een tafel, vier stoelen en een televisie, aan het plafond hangt een neonbuis. Als ik hem een hand geef, is het alsof ik in grof schuurpapier knijp.
Bernard werkt zes dagen per week. Op zondag is hij vrij, maar dan klust hij voor zijn tantes Elisabeth en Marguerite. Le petit Bernard maait hun gras, zaagt hout, in ruil voor zijn arbeid mag hij mee eten. Als le petit Bernard een handtekening moet zetten, plaatst hij een kruisje. Waarschijnlijk kan hij ook niet lezen.
Met een huis in Frankrijk krijg je de dorpsbewoners er gratis bij. Zittend op het leuningloze, betonnen trapje voor haar huis ziet buurvrouw Lucienne op ons neer. Ze scharrelt in een blauw gebloemd schort en pantoffels over haar erf en komt sloffend, versleten vest om de schouders, benen gestoken in kousen met ladders, haar geschenken aanbieden. Ze diept een paar eieren uit de zak van haar rafelige mouwschort, deelt plakken chocolade uit aan mijn kinderen of zet een weckpot met gelige inhoud op de keukentafel.
Lucienne riekt. Haar handen en voeten zijn gezwollen van het vocht, haar gezicht is doorgroefd met zorgrimpels, om haar ogen en neus zitten zwarte mee-eters. Ze heeft een hard bestaan geleid, dik in de tachtig staat ze met een geknoopte zakdoek op haar hoofd nog te zwoegen in de moestuin. Haar vijftigjarige zoon Alain leunt helemaal op zijn moeder. ‘Hoe moet dat als ik er niet meer ben?,’ vraagt ze zuchtend terwijl ze haar schouders ophaalt.
De voormalige eigenaresse van het huis maakte me wegwijs in de onderlinge verhoudingen. ‘Elle est une Chinoise’, zei ze. Wat bedoelde ze? Dat oude, lieve Lucienne het achter haar ellebogen heeft? Over zoon Alain was ze kort : ‘Il est très simple’. Inderdaad lijkt de boer niet helemaal goed bij zijn hoofd, net als de twee meisjes en de jongen die vanaf de eerste dag zwijgend voor de deur stonden en zich niet lieten wegjagen. Ze staarden met open mond en reageerden niet op wat je zei.
Lucienne is een nicht van de beide zusters. Iedereen is hier neef en nicht van elkaar, zelfs mijn aannemer. Het hele dorp is één grote familie, je houdt ze niet buiten de deur. Doreau, Blanchot, Duvernois, Duvernoy, Pauchard, allemaal neven en nichten. Ze leggen het je graag nog eens een keertje uit, behalve als ze dezelfde achternaam hebben. Zoals de drie achterlijke kinderen voor de deur, levend bewijs van foute teeltkeuze binnen de familiekring. Buurvrouw Lucienne knikte zeer beslist met haar oude hoofd: Non, ce n’est pas de la famille.
Onze aannemer, ach sinds de populariteit van Frances Mayes, Een huis in Toscane kan iedereen er over mee praten. Het vervelende is, dat alle clichés nog waar zijn ook. Er moest veel aan de mairie gebeuren. Nadeel van een tweede huis in Frankrijk wordt dan, dat het in Frankrijk ligt. Onze aannemer kent het huis, hij heeft er als kind vaak gelogeerd. Zijn eerste klus was een badkamer met toilet. ‘Quinze jours,’ zei hij. Opgewonden openden mijn liefje en ik na een drieweekse reis door Italië de voordeur. Niets gedaan. Na veel soebatten, leuren, marchanderen en doorbieden konden we na twee jaar douchen. Zo gaat het nog steeds: alles komt er, alleen weet je nooit wanneer.
Zonder industrie, wijnbouw, intensieve landbouw is de Morvan de gezondste streek van Frankrijk. De reputatie erg gezond te zijn hadden de vrouwen hier ook, wat de kwaliteit van hun melk ten goede zou komen. Dames uit betere kringen lieten vroeger het zogen van hun nageslacht graag over aan een min en de vrouwen in deze straatarme streek begrepen al snel, dat ze met hun borsten veel geld konden verdienen.
De nourrices morvandelles werden een begrip. Ze traden in dienst van rijke families, terwijl hun mannen als galvacher naar de wijnstreek trokken. Rond 1850 was er sprake van een heuse zuivelindustrie. In het begin werkten de zoogmoeders sur lieu. De zwangere, rijke dames reisden naar de Morvan om kennis te maken met de jonge vrouw en te bespreken hoelang en waar de baby gedurende de zoogtijd zou verblijven.
De leefomstandigheden bleken toch iets minder gezond dan men dacht. In 1865 stelde een Parijse arts vast, dat 70% van de baby’s vanwege de slechte hygiënische toestanden in hun eerste levensjaar stierf. Er werd een wet gemaakt die deze praktijken verbood. Sindsdien werkten de zoogmoeders sur place. Met of zonder eigen kind trokken ze naar de grote steden en werden als min in de familie opgenomen.
Marguerite liet me een foto zien van haar tante, de moeder van le petit Bernard, een wit schort, witte bonnet, schattig meisje op haar arm. De vrouwen bleven vaak jarenlang als kinderverzorgster bij de familie in dienst, namen deel aan het dagelijks leven en vergezelden ze naar het buitenhuis aan zee of in de bergen. Alles wat ze verdienden werd naar huis gestuurd. Zo financierden ze de aankoop van een eigen huis of een dak van leisteen, spottend maison of toit de lait genoemd. Er was nogal wat kritiek op deze harteloze vrouwen, die man en kind in de steek lieten om zich te verkopen aan de rijken.
Na de eerste wereldoorlog verdween deze bijzondere zuivelindustrie door de komst van de zuigfles. De bewoners konden een aanvulling op het inkomen echter niet missen, dus bleef de gewoonte wezen of ongewenste kinderen in de Morvan onder te brengen. In totaal zijn er 50.000 Parijse Enfants de L’Assistance Public bij pleeggezinnen ondergebracht, meestal bleven ze voor hun leven. Een van deze weeskinderen werd later de bekende schrijver Jean Genet.
Dat het werken elders grote gevolgen heeft gehad voor het familieleven in de Morvan laat zich raden. De vrouwen waren na terugkomst natuurlijk vervreemd van man en kind. Gewend aan het leven in gegoede kringen, accepteerden ze de ruwe omgangsvormen niet meer van hun echtgenoten, die als galvacher aan de drank waren geraakt. En wat te denken van die arme met geitenmelk grootgebrachte kinderen?
Ik heb er nog één gekend: Etienne, de echtgenoot van Lucienne. Een tandeloze, chagrijnige grijsaard in een rolstoel. Krom en zwijgend zat hij voor de deur. Toen hij nog leefde zag zijn vrouw er altijd slordig en afgetobd uit, na zijn dood bloeide ze helemaal op. Onze aannemer kwam met de verklaring. Huiselijk geweld was er de oorzaak van dat de twee zussen nooit zijn getrouwd, als hun door de oorlog getraumatiseerde vader dronken was, sloeg hij de boel kort en klein.
Etienne was ook een zuiplap geweest, die zijn vrouw en kinderen sloeg. Zijn 20-jarige moeder werkte als min in Dôle, een stadje in de Jura. Ze liet haar zoontje achter in de Morvan. Toen hij drie jaar oud was, sneuvelde zijn vader als soldaat in de Eerste Wereldoorlog. ‘Ik hoop dat het goed met je gaat’, schreef zijn moeder achter op een ansichtkaart, ‘misschien kom ik volgend jaar met Kerst een paar dagen naar huis’.
Het zou niet lang duren voordat Etienne de geitenmelk voor wijn verruilde. En de rijke Bourgondiërs uit het welvarende Beaune schudden het hoofd. Nee, uit de Morvan kan niets goeds komen. Ni bonnes gens, ni bons vents.