Berichten uit de wereld van het boek 2003
Recensies verschenen in de Telegraaf, 2003
Uitstraling
Het Amsterdams Fonds voor de Kunst heeft het voornemen bekend gemaakt vanaf 2003 één ‘Amsterdamprijs voor de kunsten’ in te willen stellen. Deze nieuwe prijs zal de plaats innemen van de achttien afzonderlijke gemeentelijke prijzen, die lange jaren de schone kunsten in Amsterdam moesten stimuleren. Is dit een bezuinigingsmaatregel? Laten we eens gaan rekenen.
De nieuwe prijs zal jaarlijks aan drie kunstenaars worden uitgereikt en bedraagt per stuk 35.000 euro. Daarbij wordt nog eens een aanmoedingspremie van 20.000 euro aan drie beginnende kunstenaars uitgedeeld. Bij elkaar opgeteld jaarlijks 165.000 euro.
Voorheen kostten prijzen plus aanmoediging de gemeente 178.500 euro. Dat is een besparing van 13.500 euro. We kunnen dus nauwelijks van bezuinigen spreken. Waarom dan het bestaande gemeentelijke prijzensysteem gewijzigd?
Zelf spreekt het Amsterdams Fonds voor de Kunst over ‘uitstraling’. Het grote aantal van achttien kunstprijzen zou ten koste gaan van de ‘uitstraling’. Minder en groter prijzen onder aanvoering van een multidisciplinaire jury zou sterker ‘uitstralen’. Twee hoogst eigentijdse trefwoorden: ‘multidisciplinair’ en ‘uitstraling’. De moderne tijd slaat toe. Met welke gevolgen?
In de praktijk betekent het dat de disciplines stedenbouw, illustratie, industrieel ontwerp, grafisch ontwerp, toneel, compositie, choreografie, en niet in de laatste plaats poëzie (voorheen de Herman Gorterprijs), essayistiek en biografie (Busken Huetprijs), en proza (Multatuliprijs) in plaats van elk jaar, maximaal eens in de zes jaar zullen worden bekroond.
Drie kunstenaars per jaar worden immers bekroond, en er zijn achttien kunstsectoren aangewezen. Het houdt in dat maximaal eens in de zes jaar een literair werk zal worden bekroond. In het gunstigste geval. Want we hebben immers te maken met een multi-disciplinaire jury, waarin ieder lid zal pleiten voor zijn eigen discipline.
Niet alleen de uitstraling van de prijs speelt een rol, een jurylid moet na de bekroning zijn of haar gezicht ook in de eigen discipline kunnen laten zien, en als een vormgever of architect heeft meegewerkt aan de uitverkiezing van een choreograaf dan is het met de persoonlijke uitstraling gauw gedaan. Verder heeft niet elke discipline evenveel ‘uitstraling’ als het om de media gaat. De literatuur bij voorbeeld is minder mediageniek dan vormgeving of dans; je kunt het nu eenmaal minder goed laten zien. En Amsterdams Fonds zal – uitstralingsbehoeftig als het is – haar jury beslist minder dankbaar zijn als het 35.000 euro uitreikt aan de schrijver van een weliswaar uitstekende essaybundel, maar over onderwerpen waar het algemene kunstpubliek niet direct van wakker ligt.
Het valt dan ook te verwachten, dat de literatuur met de nieuwe multi-disciplinaire uitstralingsaanpak in het verdomhoekje terecht zal komen, en dat in Amsterdam, de stad waar bijna alle literaire uitgevers en belangrijke literaire organisaties gevestigd zijn en waar ongeveer de helft van alle Nederlandse schrijvers woont. Schande!
Memento Mori
Het einde van alles is de dood. Memento mori. Als het aan de Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek ligt, is de dood na 12 maart geen taboe meer. ‘Styx – Leven en dood in de letteren’ luidt het motto voor de komende Boekenweek. In de etalage van de boekwinkels zie ik de in memoriam-gedichten en andersoortige teksten over het sterven van familieleden, vrienden of geliefden al liggen, tussen de plastic skeletten en doodskoppen, op een bedje van rozenstrooisel en droogbloemen.
Vanaf dit jaar zal jaarlijks een literair tijdschrift door de CPNB worden uitgenodigd een aflevering aan het Boekenweekthema te wijden. Een mooi initiatief. Al jarenlang hebben de literaire tijdschriften het moeilijk. De subsidiekraan dreigt al jaren dicht gedraaid te worden. Bladen als Hollands Maandblad, de Revisor of Optima leken op sterven na dood, hun functie zou zijn overgenomen door de literaire bijlagen van de dag- en weekbladen.
Helemaal uitgekomen is dat niet. Tijdschriften als Raster of Revisor leven als nooit te voren, maar de aandacht voor wat er in die literaire kweekvijvers gebeurt, is nog steeds te karig. Het siert de CPNB dat ze met dit initiatief nog meer leven in de toch al gereanimeerde wereld van het literaire tijdschrift willen brengen.
Het oudste literaire tijdschrift van Nederland De Gids (sinds 183) viel dit jaar als eerste de Boekenweek-eer te beurt. De redactie vroeg dertig Nederlandstalige auteurs een grafrede af te steken op de uitvaart van een geliefd of juist verfoeid persoon. Ten Grave! luidt de titel van dit speciale Boekenweeknummer, met bijdragen van o.a. Joost Zwagerman, Tomas Ross, H.M. van den Brink, Huub Beurskens, Monika van Paemel, Atte Jongstra en Arnon Grunberg.
Joost Zwagerman onthult een kwalijk kantje van Andy Warhol in zijn ‘herdenking’ van de rijke Edie Sedgwick, lid van Warhols beroemde Factory. De vrouw heeft veel bijgedragen aan de wereldroem van de Amerikaanse kunstenaar, maar als Warhol hoort dat de overleden Edie haar geld er doorheen heeft gejaagd, zwijgt hij haar nog doder dan ze al is. Mooi ook is de bijdrage van de schrijvende medicus A.J. Dunning bij het grafmonument van een onbekende roker: ‘Hij is geen held maar een sukkel, een loser op een sokkel.’
Willem Oltmans maakte van Ten grave! gebruik om zijn vermoeden uit te spreken dat oud-minister Joseph Luns ter helle is gevaren, vanwege zijn tot in de biechtstoel volgehouden, historische leugen ‘het was mijn broer die NSB-lid was’. Misdaad-schrijver Tomas Ross loopt in een prachtig stuk vast vooruit op de dood van Prinses Juliana: ‘Groet daar aan de overkant mijn ouders als u wilt.’
Daar aan de overkant, de overzijde van de dodenrivier die Styx heet, het is een buitengewoon fraai Boekenweek-thema. Een mooie dubbele gedachte: via de dood probeert de CPNB het boekwezen nog meer leven in te blazen dan er nu al in zit.
Roman van Saddam Hussein
Ook dictators hebben hobbies. Adolf Hitler was een gemankeerde kunstschilder, Napoleon schreef literair proza, Joop den Uyl dichtte. En van Saddam Hussein verscheen eind 2000 een lijvige roman, getiteld Zabiba en de koning. In eigen land werd het boek een onmiddellijke bestseller. Misschien hielp de prijs van omgerekend iets minder dan één euro daar bij. De royalties stond de auteur af aan de armen, de wezen, de zieken, zwakken en behoeftigen. Zabiba en de koning vertelt het hartverscheurende verhaal van een koning, wiens geliefde op 19 januari 1991 wordt verkracht en gruwelijk vermoord. Een roman dus met actuele toespelingen op de werkelijkheid: op genoemde datum vielen de Amerikanen in de Eerste Golfoorlog Irak aan. En een happy ending: de koning arresteert de verkrachters, wreekt Zabiba en sterft. In het boek wordt met ervaring en smaak verteld over marteling en verkrachting, tal van balletjes worden opgegooid over de opvolging van de koning, maar wat er vooral bij de lezer wordt ingehamerd is liefde voor koning en vaderland, want zonder dat gaat elke natie immers roemloos ten onder.De ontvangst van Zabiba en de koning was overweldigend positief, er waren loftuitingen van schrijvers, dichters en literatuurcritici. Er werd een twintigdelige televisieserie van gemaakt, en het Iraqi National Theater kondigde de productie van een Zabiba-musical aan, groot genoeg om ‘de moeder van alle musicals’ te mogen heten. Eerder dit jaar (7 februari 2003) maakte o.a. De Telegraaf melding van een Franse vertaling, terwijl de Chinezen al eerder konden kennismaken met de literaire talenten van de Iraakse leider. Intussen doet zich natuurlijk de vraag voor: heeft Saddam dit lijvige boek zelf geschreven? Er is immers sprake van een hoop dubbelgangers, misschien is er onder de acteurs eentje met een vlotte pen. In Irak durft niemand het auteurschap van de wrede Saddam te betwijfelen en tot nog toe heeft niemand anders de verantwoordelijkheid voor de roman opgeeist.Er zijn vele plannen gesmeed om de dictator Saddam ten val te brengen. De methode Bush wordt nu uitgevoerd, maar de meest verrassende was de meeste vileine critici, die de VN kan ophoesten, te verzamelen en incognito naar Bagdad te sturen om de musical Zabiba! ongenadig neer te sabelen. Zo wordt de dictator Saddam via de schrijver Saddam getroffen. Het kan ook anders, zo opperde iemand op het Internet. Geef Saddam een vet contract voor een Broadway-productie van Zabiba!, met Jennifer Lopez in de hoofdrol. Hemel de musical op. Kondig dan een serie Zabiba-speelfilms onder de regie van Steven Spielberg aan en nodig Saddam vervolgens uit voor een pr-tournee. Verwen hem met filmsterretjes, whirlpool, sloten champagne, en laat hem urenlang door Oprah Winfrey in het zonnetje zetten: dat eindeloze geslijm overleeft niemand.Vreemd dat niemand Bush op dit alternatief voor een miljardenverslindende, militaire operatie heeft gewezen, ook niet de belezen Franse minister van Buitenlandse Zaken De Villepin, zelf nota bene een dichter. Schrijvers van romans zijn immers veel kwetsbaarder dan dictators, vooral als ze in één en dezelfde persoon zijn verenigd.
Biografie
Je hebt romans in allerlei soorten en maten. Ze moeten naast elkaar kunnen bestaan. Dat geldt ook voor de biografie, een niet meer uit de Nederlandse literatuur weg te denken literair genre. Jaarlijks verschijnen tientallen biografieën over beroemde kunstenaars, politici en wetenschappers, geschreven vanuit nieuwsgierigheid, bewondering, liefde, inlevingsvermogen of een combinatie hiervan. Net als romans kunnen ze hemelsbreed van elkaar verschillen in aanpak, uitwerking en stijl.
Zo las ik laatst een goed gedocumenteerde schrijversbiografie die begint en eindigt als een roman. In de gefictionaliseerde opening roept de biograaf de problematiek op, die het thema vormt van zijn boek: de ongewenste zwangerschap van een ongehuwd meisje.
De biografie gaat over het ellendige leven van de vrucht hiervan, de paranoïde dichter Jan Arends die zelfmoord pleegde door uit het raam van zijn flat te springen. Een sprong naar de dood, juist op het moment dat hij een succesvol auteur dreigt te worden. Volgens de biograaf is deze vreemde contradictie het gevolg van het sociale isolement als bastaard.
Bij toeval las ik gisteren het Biografie Bulletin voorjaar 2003. Ik begrijp nu dat de biograaf door te fictionaliseren een grote fout maakte. In een serieuze biografie mag niets worden verzinnen en moet alles door documenten of mondelinge bronnen worden gedekt. In het Bulletin vliegen de biografen elkaar over de te volgen methoden in de haren. Het lijkt een strijd tussen de rekkelijken en de preciezen.
De preciezen streven naar de wetenschappelijk verantwoorde biografie, teveel bewondering voor het onderwerp doet de biograaf geen goed. Een mateloze fan kan hoofd- en bijzaken niet scheiden en zou zich verliezen in overbodige details. Een kunstenaarsbiografie bij voorbeeld moet kennis en inzicht geven in het werk en de betekenis ervan verdiepen. Feiten uit het persoonlijk leven van de kunstenaar die geen rol van betekenis spelen in de geschiedenis van het werk moeten dus worden geweerd. Leren we het werk van Haydn beter kennen als we weten dat hij met een kreng van een vrouw was getrouwd, die zijn manuscripten gebruikte om krullen in haar haar te draaien. Nee, weg met die banale feiten. Wat doe je dan als er van een bepaalde periode in iemands leven geen feitenmateriaal voor handen is? Slaat de biograaf de hele episode over of vult hij met de kennis van zaken die periode zelf in?
Voor de rekkelijken telt de eis van het leven van iemand een verhaal te maken, zwaarder dan de norm van objectiviteit. Zelf invullen dus naar goed bevind van zaken vinden zij. En dat is dan ook wat Annejet van der Zijl in haar spannende biografie over Annie M.G.Schmidt doet. De biografe krijgt er flink van langs in het Bulletin. Passie, inleving en verbeeldingskracht. Teveel van deze ingrediënten kunnen het genre danig vervuilen, dan mondt het uit in een historische roman of nog erger een vie romancee, zoals Hella Haasse schreef met De heren van de thee. Hier wordt duidelijk een richtingenstrijd uitgestreden en als lezer vraag je je af waarom. Is het niet net als met romanschrijvers? De een doet het zus, de ander doet het zo. Laat al die verschillende biografieën gewoon naast elkaar bestaan. Kan de lezer zelf kiezen.
Sexuele vrijheid
In de jaren zeventig kon je de sokken van je vriendje niet in een sopje Biotex zetten of je kreeg een soortgenoot op je nek, die je bestookte met zojuist verworven feministische ideeën. Alles was toen politiek. Zelfs de meest simpele, dagelijkse handelingen werden maatschappelijke keuzes, waarmee je uitdrukking gaf aan je visie op man-vrouw-maatschappij. Het was de tijd van individuele vrijheid, van alles moet kunnen. Terug kijkend heerste er in feite een terreur van opgelegde solidariteit. Je moest in alles wel je betrokkenheid tonen bij mindergroeperingen, sociaal zwakkeren, geschoolde arbeiders of gediscrimineerde vrouwen, anders lag je eruit.
Iedereen had in die tijd ook de mond vol van sexuele vrijheid. De eis dat sex niet iets exclusiefs is, werd ingezet voor wie in een liefdesrelatie gevrijwaard van schuldgevoelens de liefde wilde bedrijven met anderen. Zo werd er over vrije liefde veel gediscussieerd, maar kwam het idee in de praktijk van het huwelijk vaak op niets anders neer, dan de terreur van mannen en vrouwen die met hun overspel hun partners tot wanhoop dreven.
Ik dacht dat we anno 2003 van deze blinde dwalingen bevrijd waren, maar zie nu komt de 38-jarige Heleen van Royen, schrijfster van De godin van de jacht de ideeën van dertig jaar geleden nog eens uitventen. In de dag- en weekbladen houdt ze een pleidooi voor het open huwelijk alsof ze iets nieuws vertelt.
‘Het leven is te kort om niet vreemd te gaan’, zegt de schrijfster. ‘Monogamie is niet meer van deze tijd.’ Ze babbelt over de voordelen van de sexuele ontrouw, beweert dat trouw niets met sexualiteit te maken heeft en denkt dat ze de enige vrouw ter wereld is die ervoor uitkomt dat ze niet monogaam is. Ik hoop voor Heleen, maar meer nog voor haar partner, dat haar woorden eerder een pose zijn om de aandacht van de media te trekken dan realiteit. Als het verleden je iets kan leren, dan is dat de terreur van de sexuele vrijheid veel aardige, intelligente mannen en vrouwen kapot heeft gemaakt. Wie in die tijden van ‘alles kan en mag’ last had van jaloeziegevoelens was een sukkel of een trut. Dan had je de cursus zelfbewustwording en individuele vrijheid niet goed doorstaan. Het recht op sexuele vrijheid eisten van veel vrouwen en mannen, dat ze moesten vinden dat ‘het’ moest kunnen, terwijl ze ‘het’ emotioneel helemaal niet aankonden.
Ik heb vaak gezien hoe vriendinnen en vrienden zich in de meest afschuwelijke bochten wrongen om met hun hoofd te accepteren, wat hun hart brak. Ze verzonnen kletsverhalen, bedachten argumenten, gebruikte ingewikkelde formuleringen om maar niet de pijn in hun ziel te voelen. Lees er de roman van Chaja Polak Verloren vrouw op na. Sex heeft niets te maken met liefde en trouw, zegt Heleen van Royen. Het is een redenering die vooral degene ten goede komt, die het bed wil delen met een ander dan de eigen partner. Daar is niets op tegen, maar laten we de zaken wel duidelijkl stellen.
Ik geloof mensen die beweren geen problemen te hebben met seks buiten hun relatie in ieder geval nooit, althans als ze zelf niet degenen zijn die vreemd gaan. Het recht op sexuele vrijheid biedt een redenering voor wie er zijn voordeel mee wil doen, of een rationalisatie voor wie uit machteloosheid en wanhoop denkt: If you can’t beat them, join them. Met de liefde moet je zorgvuldig omgaan, lijkt me. Dat een relatie juist haar kracht ontleent aan exclusiviteit, is misschien iets wat elke generatie weer opnieuw moet uit vinden.
Laatste woorden
De laatste woorden van iemand op aarde, wat zijn ze waard? Vier eeuwen geleden liep de Franse filosoof Michel de Montaigne al met plannen rond er een verzameling van aan te leggen, vanuit het idee dat mensen op het moment van overlijden de waarheid spreken. Het was immers de plicht van de stervende de wereld niet zonder gevleugelde woorden te verlaten en al helemaal niet met een leugen, op straffe van het uitblijven van Gods genade.
Montaignes verzameling van laatste woorden van beroemde mannen (bestonden er nog geen beroemde vrouwen in de zestiende eeuw?) is er nooit van gekomen, maar honderd jaar later namen geestverwanten zijn idee over. Men legde de laatste woorden vast van christelijke martelaren, misdadigers en later van belangrijke mensen, die geacht worden hun afscheid van het aardse bestaan met belangrijke woorden te bezegelen.
In de praktijk valt dit tegen. Het laatste dat Winston Churchill zei was: ‘Het is allemaal zo saai’ en Goethe kon niet veel meer uitbrengen dan: ‘Geef me jouw lieve handje’. Die mededeling, bestemd voor zijn schoondochter die aan zijn sterfbed waakte, achtte men de grote Duitse dichter onwaardig dus werd er van gemaakt: ‘Meer licht’. Zelfs je laatste woorden zijn niet veilig voor het nageslacht, zo begrijp ik uit het lexicon dat de Duitse Werner Fuld samenstelde van de Laatste woorden van Alexander de Grote tot Malcolm X. De eerste stierf al op 32-jarige leeftijd aan malaria. Toen men hem vlak voor zijn sterven vroeg wie hem moest opvolgen antwoordde hij ‘De beste’, maar zijn laatste woorden hadden weinig effect; na de dood van Alexander de Grote viel zijn rijk uiteen.
Mooier is het verhaal van de onbekende George Appel, moordenaar van een New Yorkse politieagent, die in 1928 op de electrische stoel stierf. Vlak voordat de stroomstoten zijn organen stillegde, schreeuwde hij de toeschouwers achter het glas toe: ‘U krijgt zo dadelijk een braadappel te zien’. De Italiaanse schrijver Gabriele d’Annunzio hield er een buitensporig exorbitante levensstijl op na, waarvan hij de reden op zijn sterfbed onthulde: ‘Ik verveel me’. De laatste woorden van Humphrey Bogart waren ‘Ik had na die whiskey nooit op martini’s moeten overgaan’.
Wat die beroemde Franse vrouwen betreft: de oudste zuster van keizer Napoleon, Elisa Bonaparte, was groothertogin van Toscane. Toen ze 43 jaar was deelde de dokter haar mee dat niets in het leven zo onafwendbaar is als de dood. ‘Behalve de belasting’, zei ze en blies haar laatste adem uit. Haar zuster Pauline Bonaparte, die zich schandelijk bloot als Venus liggend op een marmeren bed liet vereeuwigen, stierf met de woorden: ‘Ik was altijd mooi’. Zelfbewuste woorden met een zekere lading, voor wie weet dat Pauline was getrouwd met de prins van Borghese, met wie ze in onmin leefde. Ze had steeds meer moeite even mooi te blijven als het beeld dat Canova van haar had gemaakt, toen dat echt niet meer lukte, verdween het marmeren gevaarte naar een zijkamer. De prins verzoende zich met haar, toen hij wist dat zij nog maar kort te leven had. In dat licht zijn het moedige woorden van een vrouw die van doorzetten weet.
De mooiste laatste woorden die ik ken, komen niet uit de lexicon van Fuld, maar van mijn grootvader die midden in de nacht overeind kwam en tegen zijn vrouw zei: ‘Antje ik ga’.
Pasar Malam
Je moet een boek niet alleen schrijven, maar ook verkopen. Daarom was ik zaterdag op de Pasar Boekoe waar het vooral heet was. In de stand van boekhandel Van Stockum zijn tientallen schijnwerpers gericht op de tafels met boeken, tot borsthoogte opgestapeld. Boeken in alle soorten en maten maar één ding gemeen: ze gaan over het voormalige Nederlands-Indië.
Met de andere bezoekers van de Haagse Pasar Malam slenter ik wat door de smalle gang tussen de tafels. Achter een tafeltje volgestouwd met haar eigen romans staat de koningin van de Indische Letteren, Yvonne Keuls. Ze is hier bijna elke dag, altijd toch ja, al jaren. Ze heeft net drie nieuwe kabaja’s gekocht. ‘Brede heupen,’ zegt ze stralend terwijl ze de witte, lange bloes wijd uit elkaar trekt. ‘Dit is nog het enige wat ik aan kan. Ik ben een paard.’ Haar goede humeur lijdt er niet onder, het ene na het andere boek wordt van een handtekening voorzien. ‘Zeg, heb jij dat laatste boek van mij gezien, heel leuk boek, moet je…’
Achter in de stand staat een lege tafel. In het midden, trapsgewijs zoals alleen boekverkopers kunnen stapelen, mijn roman Woede. Ik ga erachter zitten, pen in de hand. Naast mij neemt een andere schrijfster plaats, ik zie dat ze kookboeken schrijft, alle lekkernijen uit de Indische keuken in één band. Zij is vandaag ook uitgenodigd om te signeren, net als de lange man met de koffer die tegenover mij wil gaan zitten. Streng wijst hij op de stapel romans. ‘Kun je dát even aan de kant schuiven!’ Er komen steeds meer mensen naar de Pasar Boekoe, over een half uur blijkt er een presentatie van Zoet & zondig, een bundel verhalen uit Indonesië, samengesteld door Helga Ruebsamen. De hoge stapels rozegekleurde boekjes liggen al klaar. Ruebsamen is er zelf ook, zwetend in een bloemetjesbloes, met de uitgever en een vriend die straks het sprookje Doornroosje op z’n Indisch gaat voorlezen. Het verklaart de aanwezigheid van schrijfster Mischa de Vreede, aan wie ik ooit werd voorgesteld tijdens de uitreiking van een literaire prijs. ‘Jij zou me nog bellen’, zegt ze meteen. ‘Jij had mij toch gevraagd iets op te zoeken over een kamp, waar je tante in heeft gezeten. Dat heb ik gedaan, maar je hebt nooit gebeld.’
Er is nog een ‘Indische schrijfster op leeftijd’ aanwezig. Ze heet Paula en huppelt heen en weer, van de ene tafel naar de andere. ‘Ik word overal weggestuurd,’ zegt ze steeds en gaat op de stoel van iemand zitten die even koffie aan het halen is. De schrijver tegenover mij heeft zijn handelswaar breed uitgestald. Als een gastheer ontvangt hij de bezoekers die rond de tafel komen staan. Meest familieleden en vrienden. Hij heeft gevlogen. ‘Allemaal jongens uit het leger, net als ik,’ zegt hij. ‘Wij kénnen Indië, wij zijn overal geweest.’
Ze kopen allemaal zijn boek. Een gesigneerd exemplaar. Ook de oude man met de stok die even gaat zitten. ‘Wilt u een handtekening zetten mijnheer? Hier is een boek, u mag het zelf doen. Daar is de kassa.’ Na elk verkocht exemplaar legt de schrijver zijn koffer op tafel om er een een aan twee kanten bedrukt kopie uit te pakken van recensies, uit een blad voor Indische literatuur. ‘Lees zelf maar waar mijn boeken over gaan,’ zegt hij tegen iedereen die onze tafel nadert.
Er is een nieuwe vriend aangeschoven. Hij heeft ook gevlogen. ‘Adriaan van Dis weet niks van Indië,’ zegt de schrijver schamper. ‘Hij heeft een paar bruine nichtjes en doet net of Indisch is.’ De vriend knikt en doet er nog een schepje bovenop: ‘Begrijp jij het nou, dat iemand zich zó laat gaan.’ Ik word ondergedompeld in tropische hitte en de geur van krètèk. De schrijfster naast mij rookt het ene shaggie na de andere. Paula komt weer even langs. ‘Ik word overal weggestuurd.’ Een vrouw bekijkt een exemplaar van mijn roman. ‘Woede?’ Ze spreekt het woord uit alsof ze het over iets heel viezigs heeft, over snot of over poepen. ‘Ben je er zelf geweest?’, vraagt ze.
De vraag wordt me die middag nog vele malen gesteld.
De opmars van de zelfstandige uitgeverij
In de uitgeverswereld zijn veel veranderingen gaande. Nog niet zo lang geleden waren er de gerespecteerde ‘huizen’ als De Bezige Bij, De Arbeiderspers, Querido of Meulenhoff en was de uitgever ‘een meneer’. De laatste tijd zit daar een hoop beweging in. Arbeiderspers verliet het bondgenootschap met Querido, Meulenhoff liep leeg toen redacteur Tilly Hermans met alle top-auteurs vertrok en onlangs stapte de voltallige redactie van uitgeverij Prometheus op, toen directeur Plien van Albada aankondigde naar de kleine uitgeverij Balans te gaan.
De macht van de grote bolwerken is aan het afbrokkelen. Daarnaast vindt een opmars plaats van kleine, zelfstandige uitgeverijen die geen deel uitmaken van een concern. Opvallend moedige ondernemingen in een economisch slechte tijd, waarin publiciteit bijna even belangrijk is als kwaliteit. Of deze tendens samenhangt met het feit dat de uitgever van sexe lijkt te veranderen, weet ik niet. In ieder geval is de uitgever steeds vaker een mevrouw. Uitgeverij Contact (Mizzy van der Pluijm), Meulenhoff (Annette Portegies), Augustus (Tilly Hermans) en Querido (Lidewijde Paris) worden bestuurd door vrouwen.
Een kleine uitgever moet een eigen gezicht creëren, door iets te bieden dat anderen niet hebben. Voorbeeld is de splinternieuwe uitgeverij Gianotten, opgericht door Reintje Gianotten. Zij profileert zich met een opmerkelijke reeks ‘tuinliteratuur’, geen boeken over hoe het moet, maar hoe over tuinen en tuinieren na te denken. Gianottens eerste uitgave – In geuren en kleuren. Schrijvers over bloemen – bevatte fraaie literaire bijdragen van Bernlef, Van Dis, Maarten ‘t Hart, Mensje van Keulen, Thomas Rosenboom en vele anderen. Maar echt bijzonder zijn de twee autobiografische tuinboeken: Margery Fish, De tuin die wij maakten en Elizabeth von Arnim, Elizabeth en haar Duitse tuin. Beide klassiekers in de Engelstalige literatuur zou je identiteitsromans kunnen noemen met de tuin als hoofdrolspeler.
In het boek van Fish is de aanleg van de tuin met echtgenoot Walter een metafoor voor het gevecht dat zij in haar huwelijk moet leveren om haar eigen ideeën te ontdekken. Manlief is een liefhebber van netheid en orde, rechte paden en gladgeschoren gazons, zij houdt van bonte wanorde en bikt stiekem gaten in zijn paden om er kruipers in te zaaien.
Geestiger en scherper is de Australische Elizabeth von Arnim. Haar tuinierster zou je onmiddellijk je eigen tuin uitranselen, wat een zeldzaam arrogant geval, met grote minachting voor de werkende medemens. Wellicht door haar huwelijk met de zieke graaf Von Arnim-Schlagenthin, steevast aangeduid met Heer Gramschap, een ouderwetse, autoritaire Duitser wiens onaangename gezelschap ze met haar tuin ontvlucht. Gaandeweg groeit de sympathie en de achting voor de schrijfster. Genadeloze pesterijtjes tussen vrouwen worden met smaak beschreven en het boek spitst zich steeds meer toe op de fascinerende vraag welke invloed de tuin heeft op de mens. Wat die invloed dan is op dat nare vrouwmens? We lezen het in een laatste regel: ‘Ik hoop oprecht dat ik de zegening die me altijd opwacht in mijn tuin, steeds waardiger zal zijn, en dat ik steeds vriendelijker, geduldiger en vrolijker mag worden, net als de blije bloemen waar ik zoveel van houd.’
Vrouwen aan de macht in de uitgeverswereld. Een zegen. Mits ze maar op tijd in de tuin gaat zitten.
Geheugen
Als iemand je vraagt wat het laatste boek is dat je hebt gelezen, moet je zoeken in je geheugen. In het register waarin we al onze persoonlijke lotgevallen opslaan. Dit autobiografische geheugen zorgt ervoor dat we nog weten, hoe het huis eruit zag waar we als kind hebben gewoond. Het is je beste vriend en levenslange metgezel, met wie je samen opgroeit en aan wie je de meeste intieme zaken toevertrouwt. Er is echter één probleem met deze beste vriend: hij is volstrekt onbetrouwbaar. Hij maakt herinneringen zoek die je graag had willen bewaren, en komt met andere aandragen die je juist zou willen weggooien. De herinnering is als een hond die gaat liggen waar hij wil. Wie zei dat ook alweer?
Het eigenzinnige karakter van onze beste vriend maakt hem zeer aantrekkelijk voor psychologen. Ze willen weten waarom we een dagelijkse voorval van jaren geleden zonder moeite naar boven halen, terwijl we een belangrijkere gebeurtenis hebben vergeten? Of proberen op te helderen waarom iedereen nog precies weet, waar hij was toen hij hoorde van de aanslag op de Twin Towers. Van de raadselachtige wetten van het geheugen weten we weinig van af, zegt deskundige Douwe Draaisma, die er meerdere studies over schreef. Zijn essaybundel Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt werd afgelopen maand terecht bekroond met de Jan Hanlo Essayprijs 2003.
Het psychologisch onderzoek richt zich op de wijze waarop gebruiksvoorwerpen, beelden, maar vooral geuren ons geheugen wakker schudden. Freud was vooral geïnteresseerd in het vergeten, in het gat in ons geheugen dat ontstaat als gevolg van verdringing. Hij legde de functie van het vergeten als bescherming en afweermanoeuvre bloot. Volgens Draaisma verloopt ons autobiografisch geheugen altijd voorwaarts en nooit achterwaarts. Nieuwe ervaringen slokken als het ware eerdere op, daarom lijkt het alsof het leven sneller gaat als we ouder worden. Hoe jonger, hoe meer er wordt opgeslagen.
Het psychologisch proces van vergeten en verdringen speelde wellicht een grote rol bij de Mabel Wisse Smit- affaire, die de afgelopen weken de media beheerste. Ik moet Mabel Wisse Smit ooit goed hebben gekend. Zij zat op het Gemeentelijk Gymnasium te Hilversum in dezelfde tijd, toen ik daar rondliep. Mabel was een van mijn leerlingen. Als toegewijde docent was ik op de hoogte van het wel en wee van mijn leerlingen, dus ook van Mabel. Helaas, alles vergeten! Mijn beste vriend, mijn geheugen, heeft alle kennis over haar persoontje als overbodige ballast weggegooid. Mijn enige herinnering is een keurig Goois meisje met een blond paardestaartje. Ze was ongetwijfeld een intelligente meid en is een jonge vrouw geworden, die vooruit wilde in de wereld. De verbintenis met Johan Friso moet de kroon op haar levenswerk zijn. Bij een huwelijk met de, nu dus voormalige, reservetroonopvolger hoorde ook een mogelijk zicht op de troon. Als politicologe moet ze hebben geweten, dat ze voor een parlementaire goedkeuring van haar status als reservekoningin met leugentjes om bestwil niet ver zou komen.
Zou zij niet alle ballast die haar vooruitgang hinderde overboord hebben gegooid? Lastige herinneringen aan spannende avonturen uit een wilde tijd…Bruinsma, ja wie was dat ook weer? Iets met watersport en zeilen, dacht ze. Misschien kon Mabel alle details van die verhouding niet vertellen, omdat zij ze zelf ook niet meer wist. Verdrongen, weggedrukt, gewist! Wat weg is, kun je niet meer opbiechten aan je toekomstige echtgenoot. Zelfs niet als hij een echte prins is.
Het demonische
In Seven (1995), de thriller van David Fincher, stuit een bijna gepensioneerde inspecteur (Morgan Freeman) en zijn jonge opvolger (Brad Pitt) op een gruwelijke moord. Uit de manier waarop de moddervette man in zijn eigen huis is afgeslacht, leidt de inspecteur af dat het hier niet draait om een gewone moord, maar om een rituele afstraffing. ‘Als je iemand wil vermoorden, rijd je naar hem toe en schiet hem dood,’ leert hij zijn opvolger. ‘Je neemt niet het risico hem zo vol eten te proppen dat hij er letterlijk inbarst, tenzij de handeling zélf een betekenis heeft.’
Die betekenis krijgt de moord in het licht van een literair meesterwerk: Paradise Lost (1667) van John Milton. De wijze inspecteur vermoedt dat de moordenaar in het bezit is van een bibliotheekkaart en zich laat inspireren door klassieke werken. Met zijn enorme omvang vertegenwoordigde het slachtoffer de vraatzucht, één van de zeven hoofdzonden. De andere zes zijn: afgunst, toorn, luiheid, gierigheid, onkuisheid en hoogmoed. De laatste zonde zal zijn jonge opvolger duur komen te staan.
Deze spannende thriller, die tegen alle verwachtingen in een kassucces werd, bewijst weer dat grootse literaire werken voor iedere generatie opnieuw inspiratiebron zijn. John Milton (1606-1674) beschreef in Paradise Lost de oerstrijd tussen God en Satan die uitloopt op de Val. Het boek begint met Satan, die met zijn opstandige engelen in de hel is gestort, nadat hij in het paradijs oorlog heeft gevoerd. Hij besluit zich te wreken door Adam en Eva in het verderf te storten. De eerste poging van Satan loopt uit op een mislukking door het optreden van de aartsengelen, maar de volgende heeft succes, als hij in het hof van Eden in de vorm van een slang opduikt. De rest van het verhaal is bekend.
Wat een groots literair werk tot een klassieker maakt, is dat het zichzelf nooit helemaal prijsgeeft en daardoor in de loop der eeuwen steeds weer opnieuw (her)ontdekt wordt. Paradise Lost is een werk vol tegenstellingen, omdat Milton zonder het zelf te beseffen niet God aan de mensen verklaart, maar Satan. Door het beeld dat hij schetst van de ‘zichtbare donkerten van de hel’ en de verfijnde psychologisch analyse van duivelse verleidingskunsten riep hij bij zijn lezers, en dus ook bij de moordenaar in Seven (Kevin Spacey, vooral belangstelling op voor het portret van Satan.
Milton stond aan de kant van de duivel zonder het zelf te weten, dat is precies wat de poëtische kracht van zijn werk uitmaakt. De laatste Nederlandse vertaling van Het paradijs verloren dateerde van honderdertig jaar geleden. Deze maand verscheen een schitterend uitgegeven, nieuwe vertaling door Peter Verstegen verlucht met alle oorspronkelijke prenten van de Franse tekenaar Gustave Doré (1832-1883) en alleen daarom al de moeite van het kopen waard.
Doré produceerde een verbijsterende hoeveelheid boekillustraties, dankzij een atelier dat je wat werkwijze betreft kunt vergelijken met de Disney-studio’s. Hij had veertig tekenaars in dienst, die de houtgravureblokken voor hem sneden. Wat opvalt is zijn voorkeur voor oorlog, strijd, ellende en dood. Doré’s tekeningen worden bevolkt door schimmige dwaal- en fladderwezens, door nachtgeesten, luchtduivels, nimfen, kobolden, gnomen en serpenten die de kijker van toen nachtmerries moeten hebben bezorgd. En niet alleen die van toen. Wie de fantastische griezeltekeningen bekijkt, ziet meteen door wie de maker van de andere kaskraker, The Lord of the Rings van Peter Jackson, zich liet inspireren. Wat Milton, Doré, de huidige Amerikaanse filmmakers en ons, de gretige kijkers, verbindt is de fascinatie voor het demonische. Die is van alle tijden, net als grootse literatuur.
Roman
In de literatuurwetenschap wordt met allerlei begrippen gewerkt om literatuur te onderscheiden van andere teksten. Thema, structuur, tijd of vertelperspektief : kapstokken om iets zinnigste kunnen zeggen over het verschil tussen een roman en een ander type tekst. De normale lezer zal weinig profijt hebben van deze begrippen, hij leest wat hij mooi vindt en vraagt zich verder niet af hoe dat komt. Ook kan men zich afvragen of de bijdrage van de literatuurwetenschap aan de wetenschap eigenlijk wel zo groot is. Een sluitende definitie van literatuur bestaat niet.
Lezers houden van romans, van verhalen met een of meerdere personages, die een kop en een staart hebben. Daarom zetten uitgevers graag ‘roman’ op de kaft, ook als het om een totaal andersoortige tekst gaat. Zo staat op de omslag van Een bed vol schuim van Oscar van den Boogaard nadrukkelijk ‘roman’, terwijl het een bewerkte theatermonoloog is. Van den Boogaard zette de innerlijke overpeizingen van zijn naamloze en geschiedenisloze personages in min of meer chronologische volgorde achter elkaar.
De autobiografie in dagboekvorm die Paul Claes onderbracht in Het hart van de schorpioen is volgens zijn uitgever een roman, terwijl Claes zijn levensverhaal onderbracht in autobiografische aantekeningen, lijstjes, paragrafen, alinea’s, en aforismen. Ook op de omslag van het debuut De ijssalon van dokter Harry van Bas Vlugt staat met dikke letters ‘roman’, terwijl de journalist een reisverslag maakte van een tocht door Zuid-Afrika.
Romans verkopen beter dan autobiografieën, essays, reisverslagen of theatermonologen, dus zetten uitgevers ‘roman’ erop, ook al moeten ze zich soms in vreemde bochten wringen. Zo zou Familieziek van Adriaan van Dis volgens zijn uitgever een ‘roman in taferelen’ zijn. Wat is dat een roman in taferelen? Familieziek is een in stijl en toon samenhangend geheel van tragi-komische stukjes, schetsen, belevenissen en fantasieën over schrijvers’ jeugd in Bergen aan Zee.
Voor het schrijven van een roman moet je wel een verhaal verzinnen, met personages die in hun eigen fictieve werkelijkheid ronddolen. Met of zonder doel, het liefst met. Dat verhaal kan op allerlei manieren verteld worden, en belangrijke rol hierbij speelt het tempo. Verteltempo is zo’n term uit de literatuurwetenschap waarmee we wat kunnen. Een hoog verteltempo betekent grote stappen nemen en snel thuis zijn. ‘De volgende tien jaar gebeurde er niets’ bijvoorbeeld. Een hoog verteltempo kan ook bereikt worden door zappend, dus zigzaggerwijs, door de tijd heen te schieten. Vaak schiet je vanzelf door zo’n boek heen. In één avond uitgelezen, heet het dan.
Verteltempo en leestempo hebben blijkbaar iets met elkaar te maken. Schrijvers als Marcel Proust en J.M.Coetzee of om in Nederland te blijven Gerard Reve en Van der Heijden hanteren schrijven liever in de breedte, langzaam en traag, dan zich voort te snellen in de tijd. Hun romans kun je niet snel lezen. Zo is verteltempo het enige begrip uit de literatuurwetenschap waar de normale lezer ook wat aan heeft.
Uitstraling
Het Amsterdams Fonds voor de Kunst heeft het voornemen bekend gemaakt vanaf 2003 één ‘Amsterdamprijs voor de kunsten’ in te willen stellen. Deze nieuwe prijs zal de plaats innemen van de achttien afzonderlijke gemeentelijke prijzen, die lange jaren de schone kunsten in Amsterdam moesten stimuleren. Is dit een bezuinigingsmaatregel? Laten we eens gaan rekenen.
De nieuwe prijs zal jaarlijks aan drie kunstenaars worden uitgereikt en bedraagt per stuk 35.000 euro. Daarbij wordt nog eens een aanmoedingspremie van 20.000 euro aan drie beginnende kunstenaars uitgedeeld. Bij elkaar opgeteld jaarlijks 165.000 euro.
Voorheen kostten prijzen plus aanmoediging de gemeente 178.500 euro. Dat is een besparing van 13.500 euro. We kunnen dus nauwelijks van bezuinigen spreken. Waarom dan het bestaande gemeentelijke prijzensysteem gewijzigd?
Zelf spreekt het Amsterdams Fonds voor de Kunst over ‘uitstraling’. Het grote aantal van achttien kunstprijzen zou ten koste gaan van de ‘uitstraling’. Minder en groter prijzen onder aanvoering van een multidisciplinaire jury zou sterker ‘uitstralen’. Twee hoogst eigentijdse trefwoorden: ‘multidisciplinair’ en ‘uitstraling’. De moderne tijd slaat toe. Met welke gevolgen?
In de praktijk betekent het dat de disciplines stedenbouw, illustratie, industrieel ontwerp, grafisch ontwerp, toneel, compositie, choreografie, en niet in de laatste plaats poëzie (voorheen de Herman Gorterprijs), essayistiek en biografie (Busken Huetprijs), en proza (Multatuliprijs) in plaats van elk jaar, maximaal eens in de zes jaar zullen worden bekroond.
Drie kunstenaars per jaar worden immers bekroond, en er zijn achttien kunstsectoren aangewezen. Het houdt in dat maximaal eens in de zes jaar een literair werk zal worden bekroond. In het gunstigste geval. Want we hebben immers te maken met een multi-disciplinaire jury, waarin ieder lid zal pleiten voor zijn eigen discipline.
Niet alleen de uitstraling van de prijs speelt een rol, een jurylid moet na de bekroning zijn of haar gezicht ook in de eigen discipline kunnen laten zien, en als een vormgever of architect heeft meegewerkt aan de uitverkiezing van een choreograaf dan is het met de persoonlijke uitstraling gauw gedaan. Verder heeft niet elke discipline evenveel ‘uitstraling’ als het om de media gaat. De literatuur bij voorbeeld is minder mediageniek dan vormgeving of dans; je kunt het nu eenmaal minder goed laten zien. En Amsterdams Fonds zal – uitstralingsbehoeftig als het is – haar jury beslist minder dankbaar zijn als het 35.000 euro uitreikt aan de schrijver van een weliswaar uitstekende essaybundel, maar over onderwerpen waar het algemene kunstpubliek niet direct van wakker ligt.
Het valt dan ook te verwachten, dat de literatuur met de nieuwe multi-disciplinaire uitstralingsaanpak in het verdomhoekje terecht zal komen, en dat in Amsterdam, de stad waar bijna alle literaire uitgevers en belangrijke literaire organisaties gevestigd zijn en waar ongeveer de helft van alle Nederlandse schrijvers woont. Schande!
Memento Mori
Het einde van alles is de dood. Memento mori. Als het aan de Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek ligt, is de dood na 12 maart geen taboe meer. ‘Styx – Leven en dood in de letteren’ luidt het motto voor de komende Boekenweek. In de etalage van de boekwinkels zie ik de in memoriam-gedichten en andersoortige teksten over het sterven van familieleden, vrienden of geliefden al liggen, tussen de plastic skeletten en doodskoppen, op een bedje van rozenstrooisel en droogbloemen.
Vanaf dit jaar zal jaarlijks een literair tijdschrift door de CPNB worden uitgenodigd een aflevering aan het Boekenweekthema te wijden. Een mooi initiatief. Al jarenlang hebben de literaire tijdschriften het moeilijk. De subsidiekraan dreigt al jaren dicht gedraaid te worden. Bladen als Hollands Maandblad, de Revisor of Optima leken op sterven na dood, hun functie zou zijn overgenomen door de literaire bijlagen van de dag- en weekbladen.
Helemaal uitgekomen is dat niet. Tijdschriften als Raster of Revisor leven als nooit te voren, maar de aandacht voor wat er in die literaire kweekvijvers gebeurt, is nog steeds te karig. Het siert de CPNB dat ze met dit initiatief nog meer leven in de toch al gereanimeerde wereld van het literaire tijdschrift willen brengen.
Het oudste literaire tijdschrift van Nederland De Gids (sinds 183) viel dit jaar als eerste de Boekenweek-eer te beurt. De redactie vroeg dertig Nederlandstalige auteurs een grafrede af te steken op de uitvaart van een geliefd of juist verfoeid persoon. Ten Grave! luidt de titel van dit speciale Boekenweeknummer, met bijdragen van o.a. Joost Zwagerman, Tomas Ross, H.M. van den Brink, Huub Beurskens, Monika van Paemel, Atte Jongstra en Arnon Grunberg.
Joost Zwagerman onthult een kwalijk kantje van Andy Warhol in zijn ‘herdenking’ van de rijke Edie Sedgwick, lid van Warhols beroemde Factory. De vrouw heeft veel bijgedragen aan de wereldroem van de Amerikaanse kunstenaar, maar als Warhol hoort dat de overleden Edie haar geld er doorheen heeft gejaagd, zwijgt hij haar nog doder dan ze al is. Mooi ook is de bijdrage van de schrijvende medicus A.J. Dunning bij het grafmonument van een onbekende roker: ‘Hij is geen held maar een sukkel, een loser op een sokkel.’
Willem Oltmans maakte van Ten grave! gebruik om zijn vermoeden uit te spreken dat oud-minister Joseph Luns ter helle is gevaren, vanwege zijn tot in de biechtstoel volgehouden, historische leugen ‘het was mijn broer die NSB-lid was’. Misdaad-schrijver Tomas Ross loopt in een prachtig stuk vast vooruit op de dood van Prinses Juliana: ‘Groet daar aan de overkant mijn ouders als u wilt.’
Daar aan de overkant, de overzijde van de dodenrivier die Styx heet, het is een buitengewoon fraai Boekenweek-thema. Een mooie dubbele gedachte: via de dood probeert de CPNB het boekwezen nog meer leven in te blazen dan er nu al in zit.
Roman van Saddam Hussein
Ook dictators hebben hobbies. Adolf Hitler was een gemankeerde kunstschilder, Napoleon schreef literair proza, Joop den Uyl dichtte. En van Saddam Hussein verscheen eind 2000 een lijvige roman, getiteld Zabiba en de koning. In eigen land werd het boek een onmiddellijke bestseller. Misschien hielp de prijs van omgerekend iets minder dan één euro daar bij. De royalties stond de auteur af aan de armen, de wezen, de zieken, zwakken en behoeftigen. Zabiba en de koning vertelt het hartverscheurende verhaal van een koning, wiens geliefde op 19 januari 1991 wordt verkracht en gruwelijk vermoord. Een roman dus met actuele toespelingen op de werkelijkheid: op genoemde datum vielen de Amerikanen in de Eerste Golfoorlog Irak aan. En een happy ending: de koning arresteert de verkrachters, wreekt Zabiba en sterft. In het boek wordt met ervaring en smaak verteld over marteling en verkrachting, tal van balletjes worden opgegooid over de opvolging van de koning, maar wat er vooral bij de lezer wordt ingehamerd is liefde voor koning en vaderland, want zonder dat gaat elke natie immers roemloos ten onder.De ontvangst van Zabiba en de koning was overweldigend positief, er waren loftuitingen van schrijvers, dichters en literatuurcritici. Er werd een twintigdelige televisieserie van gemaakt, en het Iraqi National Theater kondigde de productie van een Zabiba-musical aan, groot genoeg om ‘de moeder van alle musicals’ te mogen heten. Eerder dit jaar (7 februari 2003) maakte o.a. De Telegraaf melding van een Franse vertaling, terwijl de Chinezen al eerder konden kennismaken met de literaire talenten van de Iraakse leider. Intussen doet zich natuurlijk de vraag voor: heeft Saddam dit lijvige boek zelf geschreven? Er is immers sprake van een hoop dubbelgangers, misschien is er onder de acteurs eentje met een vlotte pen. In Irak durft niemand het auteurschap van de wrede Saddam te betwijfelen en tot nog toe heeft niemand anders de verantwoordelijkheid voor de roman opgeeist.Er zijn vele plannen gesmeed om de dictator Saddam ten val te brengen. De methode Bush wordt nu uitgevoerd, maar de meest verrassende was de meeste vileine critici, die de VN kan ophoesten, te verzamelen en incognito naar Bagdad te sturen om de musical Zabiba! ongenadig neer te sabelen. Zo wordt de dictator Saddam via de schrijver Saddam getroffen. Het kan ook anders, zo opperde iemand op het Internet. Geef Saddam een vet contract voor een Broadway-productie van Zabiba!, met Jennifer Lopez in de hoofdrol. Hemel de musical op. Kondig dan een serie Zabiba-speelfilms onder de regie van Steven Spielberg aan en nodig Saddam vervolgens uit voor een pr-tournee. Verwen hem met filmsterretjes, whirlpool, sloten champagne, en laat hem urenlang door Oprah Winfrey in het zonnetje zetten: dat eindeloze geslijm overleeft niemand.Vreemd dat niemand Bush op dit alternatief voor een miljardenverslindende, militaire operatie heeft gewezen, ook niet de belezen Franse minister van Buitenlandse Zaken De Villepin, zelf nota bene een dichter. Schrijvers van romans zijn immers veel kwetsbaarder dan dictators, vooral als ze in één en dezelfde persoon zijn verenigd.
Biografie
Je hebt romans in allerlei soorten en maten. Ze moeten naast elkaar kunnen bestaan. Dat geldt ook voor de biografie, een niet meer uit de Nederlandse literatuur weg te denken literair genre. Jaarlijks verschijnen tientallen biografieën over beroemde kunstenaars, politici en wetenschappers, geschreven vanuit nieuwsgierigheid, bewondering, liefde, inlevingsvermogen of een combinatie hiervan. Net als romans kunnen ze hemelsbreed van elkaar verschillen in aanpak, uitwerking en stijl.
Zo las ik laatst een goed gedocumenteerde schrijversbiografie die begint en eindigt als een roman. In de gefictionaliseerde opening roept de biograaf de problematiek op, die het thema vormt van zijn boek: de ongewenste zwangerschap van een ongehuwd meisje.
De biografie gaat over het ellendige leven van de vrucht hiervan, de paranoïde dichter Jan Arends die zelfmoord pleegde door uit het raam van zijn flat te springen. Een sprong naar de dood, juist op het moment dat hij een succesvol auteur dreigt te worden. Volgens de biograaf is deze vreemde contradictie het gevolg van het sociale isolement als bastaard.
Bij toeval las ik gisteren het Biografie Bulletin voorjaar 2003. Ik begrijp nu dat de biograaf door te fictionaliseren een grote fout maakte. In een serieuze biografie mag niets worden verzinnen en moet alles door documenten of mondelinge bronnen worden gedekt. In het Bulletin vliegen de biografen elkaar over de te volgen methoden in de haren. Het lijkt een strijd tussen de rekkelijken en de preciezen.
De preciezen streven naar de wetenschappelijk verantwoorde biografie, teveel bewondering voor het onderwerp doet de biograaf geen goed. Een mateloze fan kan hoofd- en bijzaken niet scheiden en zou zich verliezen in overbodige details. Een kunstenaarsbiografie bij voorbeeld moet kennis en inzicht geven in het werk en de betekenis ervan verdiepen. Feiten uit het persoonlijk leven van de kunstenaar die geen rol van betekenis spelen in de geschiedenis van het werk moeten dus worden geweerd. Leren we het werk van Haydn beter kennen als we weten dat hij met een kreng van een vrouw was getrouwd, die zijn manuscripten gebruikte om krullen in haar haar te draaien. Nee, weg met die banale feiten. Wat doe je dan als er van een bepaalde periode in iemands leven geen feitenmateriaal voor handen is? Slaat de biograaf de hele episode over of vult hij met de kennis van zaken die periode zelf in?
Voor de rekkelijken telt de eis van het leven van iemand een verhaal te maken, zwaarder dan de norm van objectiviteit. Zelf invullen dus naar goed bevind van zaken vinden zij. En dat is dan ook wat Annejet van der Zijl in haar spannende biografie over Annie M.G.Schmidt doet. De biografe krijgt er flink van langs in het Bulletin. Passie, inleving en verbeeldingskracht. Teveel van deze ingrediënten kunnen het genre danig vervuilen, dan mondt het uit in een historische roman of nog erger een vie romancee, zoals Hella Haasse schreef met De heren van de thee. Hier wordt duidelijk een richtingenstrijd uitgestreden en als lezer vraag je je af waarom. Is het niet net als met romanschrijvers? De een doet het zus, de ander doet het zo. Laat al die verschillende biografieën gewoon naast elkaar bestaan. Kan de lezer zelf kiezen.
Sexuele vrijheid
In de jaren zeventig kon je de sokken van je vriendje niet in een sopje Biotex zetten of je kreeg een soortgenoot op je nek, die je bestookte met zojuist verworven feministische ideeën. Alles was toen politiek. Zelfs de meest simpele, dagelijkse handelingen werden maatschappelijke keuzes, waarmee je uitdrukking gaf aan je visie op man-vrouw-maatschappij. Het was de tijd van individuele vrijheid, van alles moet kunnen. Terug kijkend heerste er in feite een terreur van opgelegde solidariteit. Je moest in alles wel je betrokkenheid tonen bij mindergroeperingen, sociaal zwakkeren, geschoolde arbeiders of gediscrimineerde vrouwen, anders lag je eruit.
Iedereen had in die tijd ook de mond vol van sexuele vrijheid. De eis dat sex niet iets exclusiefs is, werd ingezet voor wie in een liefdesrelatie gevrijwaard van schuldgevoelens de liefde wilde bedrijven met anderen. Zo werd er over vrije liefde veel gediscussieerd, maar kwam het idee in de praktijk van het huwelijk vaak op niets anders neer, dan de terreur van mannen en vrouwen die met hun overspel hun partners tot wanhoop dreven.
Ik dacht dat we anno 2003 van deze blinde dwalingen bevrijd waren, maar zie nu komt de 38-jarige Heleen van Royen, schrijfster van De godin van de jacht de ideeën van dertig jaar geleden nog eens uitventen. In de dag- en weekbladen houdt ze een pleidooi voor het open huwelijk alsof ze iets nieuws vertelt.
‘Het leven is te kort om niet vreemd te gaan’, zegt de schrijfster. ‘Monogamie is niet meer van deze tijd.’ Ze babbelt over de voordelen van de sexuele ontrouw, beweert dat trouw niets met sexualiteit te maken heeft en denkt dat ze de enige vrouw ter wereld is die ervoor uitkomt dat ze niet monogaam is. Ik hoop voor Heleen, maar meer nog voor haar partner, dat haar woorden eerder een pose zijn om de aandacht van de media te trekken dan realiteit. Als het verleden je iets kan leren, dan is dat de terreur van de sexuele vrijheid veel aardige, intelligente mannen en vrouwen kapot heeft gemaakt. Wie in die tijden van ‘alles kan en mag’ last had van jaloeziegevoelens was een sukkel of een trut. Dan had je de cursus zelfbewustwording en individuele vrijheid niet goed doorstaan. Het recht op sexuele vrijheid eisten van veel vrouwen en mannen, dat ze moesten vinden dat ‘het’ moest kunnen, terwijl ze ‘het’ emotioneel helemaal niet aankonden.
Ik heb vaak gezien hoe vriendinnen en vrienden zich in de meest afschuwelijke bochten wrongen om met hun hoofd te accepteren, wat hun hart brak. Ze verzonnen kletsverhalen, bedachten argumenten, gebruikte ingewikkelde formuleringen om maar niet de pijn in hun ziel te voelen. Lees er de roman van Chaja Polak Verloren vrouw op na. Sex heeft niets te maken met liefde en trouw, zegt Heleen van Royen. Het is een redenering die vooral degene ten goede komt, die het bed wil delen met een ander dan de eigen partner. Daar is niets op tegen, maar laten we de zaken wel duidelijkl stellen.
Ik geloof mensen die beweren geen problemen te hebben met seks buiten hun relatie in ieder geval nooit, althans als ze zelf niet degenen zijn die vreemd gaan. Het recht op sexuele vrijheid biedt een redenering voor wie er zijn voordeel mee wil doen, of een rationalisatie voor wie uit machteloosheid en wanhoop denkt: If you can’t beat them, join them. Met de liefde moet je zorgvuldig omgaan, lijkt me. Dat een relatie juist haar kracht ontleent aan exclusiviteit, is misschien iets wat elke generatie weer opnieuw moet uit vinden.
Laatste woorden
De laatste woorden van iemand op aarde, wat zijn ze waard? Vier eeuwen geleden liep de Franse filosoof Michel de Montaigne al met plannen rond er een verzameling van aan te leggen, vanuit het idee dat mensen op het moment van overlijden de waarheid spreken. Het was immers de plicht van de stervende de wereld niet zonder gevleugelde woorden te verlaten en al helemaal niet met een leugen, op straffe van het uitblijven van Gods genade.
Montaignes verzameling van laatste woorden van beroemde mannen (bestonden er nog geen beroemde vrouwen in de zestiende eeuw?) is er nooit van gekomen, maar honderd jaar later namen geestverwanten zijn idee over. Men legde de laatste woorden vast van christelijke martelaren, misdadigers en later van belangrijke mensen, die geacht worden hun afscheid van het aardse bestaan met belangrijke woorden te bezegelen.
In de praktijk valt dit tegen. Het laatste dat Winston Churchill zei was: ‘Het is allemaal zo saai’ en Goethe kon niet veel meer uitbrengen dan: ‘Geef me jouw lieve handje’. Die mededeling, bestemd voor zijn schoondochter die aan zijn sterfbed waakte, achtte men de grote Duitse dichter onwaardig dus werd er van gemaakt: ‘Meer licht’. Zelfs je laatste woorden zijn niet veilig voor het nageslacht, zo begrijp ik uit het lexicon dat de Duitse Werner Fuld samenstelde van de Laatste woorden van Alexander de Grote tot Malcolm X. De eerste stierf al op 32-jarige leeftijd aan malaria. Toen men hem vlak voor zijn sterven vroeg wie hem moest opvolgen antwoordde hij ‘De beste’, maar zijn laatste woorden hadden weinig effect; na de dood van Alexander de Grote viel zijn rijk uiteen.
Mooier is het verhaal van de onbekende George Appel, moordenaar van een New Yorkse politieagent, die in 1928 op de electrische stoel stierf. Vlak voordat de stroomstoten zijn organen stillegde, schreeuwde hij de toeschouwers achter het glas toe: ‘U krijgt zo dadelijk een braadappel te zien’. De Italiaanse schrijver Gabriele d’Annunzio hield er een buitensporig exorbitante levensstijl op na, waarvan hij de reden op zijn sterfbed onthulde: ‘Ik verveel me’. De laatste woorden van Humphrey Bogart waren ‘Ik had na die whiskey nooit op martini’s moeten overgaan’.
Wat die beroemde Franse vrouwen betreft: de oudste zuster van keizer Napoleon, Elisa Bonaparte, was groothertogin van Toscane. Toen ze 43 jaar was deelde de dokter haar mee dat niets in het leven zo onafwendbaar is als de dood. ‘Behalve de belasting’, zei ze en blies haar laatste adem uit. Haar zuster Pauline Bonaparte, die zich schandelijk bloot als Venus liggend op een marmeren bed liet vereeuwigen, stierf met de woorden: ‘Ik was altijd mooi’. Zelfbewuste woorden met een zekere lading, voor wie weet dat Pauline was getrouwd met de prins van Borghese, met wie ze in onmin leefde. Ze had steeds meer moeite even mooi te blijven als het beeld dat Canova van haar had gemaakt, toen dat echt niet meer lukte, verdween het marmeren gevaarte naar een zijkamer. De prins verzoende zich met haar, toen hij wist dat zij nog maar kort te leven had. In dat licht zijn het moedige woorden van een vrouw die van doorzetten weet.
De mooiste laatste woorden die ik ken, komen niet uit de lexicon van Fuld, maar van mijn grootvader die midden in de nacht overeind kwam en tegen zijn vrouw zei: ‘Antje ik ga’.
Pasar Malam
Je moet een boek niet alleen schrijven, maar ook verkopen. Daarom was ik zaterdag op de Pasar Boekoe waar het vooral heet was. In de stand van boekhandel Van Stockum zijn tientallen schijnwerpers gericht op de tafels met boeken, tot borsthoogte opgestapeld. Boeken in alle soorten en maten maar één ding gemeen: ze gaan over het voormalige Nederlands-Indië.
Met de andere bezoekers van de Haagse Pasar Malam slenter ik wat door de smalle gang tussen de tafels. Achter een tafeltje volgestouwd met haar eigen romans staat de koningin van de Indische Letteren, Yvonne Keuls. Ze is hier bijna elke dag, altijd toch ja, al jaren. Ze heeft net drie nieuwe kabaja’s gekocht. ‘Brede heupen,’ zegt ze stralend terwijl ze de witte, lange bloes wijd uit elkaar trekt. ‘Dit is nog het enige wat ik aan kan. Ik ben een paard.’ Haar goede humeur lijdt er niet onder, het ene na het andere boek wordt van een handtekening voorzien. ‘Zeg, heb jij dat laatste boek van mij gezien, heel leuk boek, moet je…’
Achter in de stand staat een lege tafel. In het midden, trapsgewijs zoals alleen boekverkopers kunnen stapelen, mijn roman Woede. Ik ga erachter zitten, pen in de hand. Naast mij neemt een andere schrijfster plaats, ik zie dat ze kookboeken schrijft, alle lekkernijen uit de Indische keuken in één band. Zij is vandaag ook uitgenodigd om te signeren, net als de lange man met de koffer die tegenover mij wil gaan zitten. Streng wijst hij op de stapel romans. ‘Kun je dát even aan de kant schuiven!’ Er komen steeds meer mensen naar de Pasar Boekoe, over een half uur blijkt er een presentatie van Zoet & zondig, een bundel verhalen uit Indonesië, samengesteld door Helga Ruebsamen. De hoge stapels rozegekleurde boekjes liggen al klaar. Ruebsamen is er zelf ook, zwetend in een bloemetjesbloes, met de uitgever en een vriend die straks het sprookje Doornroosje op z’n Indisch gaat voorlezen. Het verklaart de aanwezigheid van schrijfster Mischa de Vreede, aan wie ik ooit werd voorgesteld tijdens de uitreiking van een literaire prijs. ‘Jij zou me nog bellen’, zegt ze meteen. ‘Jij had mij toch gevraagd iets op te zoeken over een kamp, waar je tante in heeft gezeten. Dat heb ik gedaan, maar je hebt nooit gebeld.’
Er is nog een ‘Indische schrijfster op leeftijd’ aanwezig. Ze heet Paula en huppelt heen en weer, van de ene tafel naar de andere. ‘Ik word overal weggestuurd,’ zegt ze steeds en gaat op de stoel van iemand zitten die even koffie aan het halen is. De schrijver tegenover mij heeft zijn handelswaar breed uitgestald. Als een gastheer ontvangt hij de bezoekers die rond de tafel komen staan. Meest familieleden en vrienden. Hij heeft gevlogen. ‘Allemaal jongens uit het leger, net als ik,’ zegt hij. ‘Wij kénnen Indië, wij zijn overal geweest.’
Ze kopen allemaal zijn boek. Een gesigneerd exemplaar. Ook de oude man met de stok die even gaat zitten. ‘Wilt u een handtekening zetten mijnheer? Hier is een boek, u mag het zelf doen. Daar is de kassa.’ Na elk verkocht exemplaar legt de schrijver zijn koffer op tafel om er een een aan twee kanten bedrukt kopie uit te pakken van recensies, uit een blad voor Indische literatuur. ‘Lees zelf maar waar mijn boeken over gaan,’ zegt hij tegen iedereen die onze tafel nadert.
Er is een nieuwe vriend aangeschoven. Hij heeft ook gevlogen. ‘Adriaan van Dis weet niks van Indië,’ zegt de schrijver schamper. ‘Hij heeft een paar bruine nichtjes en doet net of Indisch is.’ De vriend knikt en doet er nog een schepje bovenop: ‘Begrijp jij het nou, dat iemand zich zó laat gaan.’ Ik word ondergedompeld in tropische hitte en de geur van krètèk. De schrijfster naast mij rookt het ene shaggie na de andere. Paula komt weer even langs. ‘Ik word overal weggestuurd.’ Een vrouw bekijkt een exemplaar van mijn roman. ‘Woede?’ Ze spreekt het woord uit alsof ze het over iets heel viezigs heeft, over snot of over poepen. ‘Ben je er zelf geweest?’, vraagt ze.
De vraag wordt me die middag nog vele malen gesteld.
De opmars van de zelfstandige uitgeverij
In de uitgeverswereld zijn veel veranderingen gaande. Nog niet zo lang geleden waren er de gerespecteerde ‘huizen’ als De Bezige Bij, De Arbeiderspers, Querido of Meulenhoff en was de uitgever ‘een meneer’. De laatste tijd zit daar een hoop beweging in. Arbeiderspers verliet het bondgenootschap met Querido, Meulenhoff liep leeg toen redacteur Tilly Hermans met alle top-auteurs vertrok en onlangs stapte de voltallige redactie van uitgeverij Prometheus op, toen directeur Plien van Albada aankondigde naar de kleine uitgeverij Balans te gaan.
De macht van de grote bolwerken is aan het afbrokkelen. Daarnaast vindt een opmars plaats van kleine, zelfstandige uitgeverijen die geen deel uitmaken van een concern. Opvallend moedige ondernemingen in een economisch slechte tijd, waarin publiciteit bijna even belangrijk is als kwaliteit. Of deze tendens samenhangt met het feit dat de uitgever van sexe lijkt te veranderen, weet ik niet. In ieder geval is de uitgever steeds vaker een mevrouw. Uitgeverij Contact (Mizzy van der Pluijm), Meulenhoff (Annette Portegies), Augustus (Tilly Hermans) en Querido (Lidewijde Paris) worden bestuurd door vrouwen.
Een kleine uitgever moet een eigen gezicht creëren, door iets te bieden dat anderen niet hebben. Voorbeeld is de splinternieuwe uitgeverij Gianotten, opgericht door Reintje Gianotten. Zij profileert zich met een opmerkelijke reeks ‘tuinliteratuur’, geen boeken over hoe het moet, maar hoe over tuinen en tuinieren na te denken. Gianottens eerste uitgave – In geuren en kleuren. Schrijvers over bloemen – bevatte fraaie literaire bijdragen van Bernlef, Van Dis, Maarten ‘t Hart, Mensje van Keulen, Thomas Rosenboom en vele anderen. Maar echt bijzonder zijn de twee autobiografische tuinboeken: Margery Fish, De tuin die wij maakten en Elizabeth von Arnim, Elizabeth en haar Duitse tuin. Beide klassiekers in de Engelstalige literatuur zou je identiteitsromans kunnen noemen met de tuin als hoofdrolspeler.
In het boek van Fish is de aanleg van de tuin met echtgenoot Walter een metafoor voor het gevecht dat zij in haar huwelijk moet leveren om haar eigen ideeën te ontdekken. Manlief is een liefhebber van netheid en orde, rechte paden en gladgeschoren gazons, zij houdt van bonte wanorde en bikt stiekem gaten in zijn paden om er kruipers in te zaaien.
Geestiger en scherper is de Australische Elizabeth von Arnim. Haar tuinierster zou je onmiddellijk je eigen tuin uitranselen, wat een zeldzaam arrogant geval, met grote minachting voor de werkende medemens. Wellicht door haar huwelijk met de zieke graaf Von Arnim-Schlagenthin, steevast aangeduid met Heer Gramschap, een ouderwetse, autoritaire Duitser wiens onaangename gezelschap ze met haar tuin ontvlucht. Gaandeweg groeit de sympathie en de achting voor de schrijfster. Genadeloze pesterijtjes tussen vrouwen worden met smaak beschreven en het boek spitst zich steeds meer toe op de fascinerende vraag welke invloed de tuin heeft op de mens. Wat die invloed dan is op dat nare vrouwmens? We lezen het in een laatste regel: ‘Ik hoop oprecht dat ik de zegening die me altijd opwacht in mijn tuin, steeds waardiger zal zijn, en dat ik steeds vriendelijker, geduldiger en vrolijker mag worden, net als de blije bloemen waar ik zoveel van houd.’
Vrouwen aan de macht in de uitgeverswereld. Een zegen. Mits ze maar op tijd in de tuin gaat zitten.
Geheugen
Als iemand je vraagt wat het laatste boek is dat je hebt gelezen, moet je zoeken in je geheugen. In het register waarin we al onze persoonlijke lotgevallen opslaan. Dit autobiografische geheugen zorgt ervoor dat we nog weten, hoe het huis eruit zag waar we als kind hebben gewoond. Het is je beste vriend en levenslange metgezel, met wie je samen opgroeit en aan wie je de meeste intieme zaken toevertrouwt. Er is echter één probleem met deze beste vriend: hij is volstrekt onbetrouwbaar. Hij maakt herinneringen zoek die je graag had willen bewaren, en komt met andere aandragen die je juist zou willen weggooien. De herinnering is als een hond die gaat liggen waar hij wil. Wie zei dat ook alweer?
Het eigenzinnige karakter van onze beste vriend maakt hem zeer aantrekkelijk voor psychologen. Ze willen weten waarom we een dagelijkse voorval van jaren geleden zonder moeite naar boven halen, terwijl we een belangrijkere gebeurtenis hebben vergeten? Of proberen op te helderen waarom iedereen nog precies weet, waar hij was toen hij hoorde van de aanslag op de Twin Towers. Van de raadselachtige wetten van het geheugen weten we weinig van af, zegt deskundige Douwe Draaisma, die er meerdere studies over schreef. Zijn essaybundel Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt werd afgelopen maand terecht bekroond met de Jan Hanlo Essayprijs 2003.
Het psychologisch onderzoek richt zich op de wijze waarop gebruiksvoorwerpen, beelden, maar vooral geuren ons geheugen wakker schudden. Freud was vooral geïnteresseerd in het vergeten, in het gat in ons geheugen dat ontstaat als gevolg van verdringing. Hij legde de functie van het vergeten als bescherming en afweermanoeuvre bloot. Volgens Draaisma verloopt ons autobiografisch geheugen altijd voorwaarts en nooit achterwaarts. Nieuwe ervaringen slokken als het ware eerdere op, daarom lijkt het alsof het leven sneller gaat als we ouder worden. Hoe jonger, hoe meer er wordt opgeslagen.
Het psychologisch proces van vergeten en verdringen speelde wellicht een grote rol bij de Mabel Wisse Smit- affaire, die de afgelopen weken de media beheerste. Ik moet Mabel Wisse Smit ooit goed hebben gekend. Zij zat op het Gemeentelijk Gymnasium te Hilversum in dezelfde tijd, toen ik daar rondliep. Mabel was een van mijn leerlingen. Als toegewijde docent was ik op de hoogte van het wel en wee van mijn leerlingen, dus ook van Mabel. Helaas, alles vergeten! Mijn beste vriend, mijn geheugen, heeft alle kennis over haar persoontje als overbodige ballast weggegooid. Mijn enige herinnering is een keurig Goois meisje met een blond paardestaartje. Ze was ongetwijfeld een intelligente meid en is een jonge vrouw geworden, die vooruit wilde in de wereld. De verbintenis met Johan Friso moet de kroon op haar levenswerk zijn. Bij een huwelijk met de, nu dus voormalige, reservetroonopvolger hoorde ook een mogelijk zicht op de troon. Als politicologe moet ze hebben geweten, dat ze voor een parlementaire goedkeuring van haar status als reservekoningin met leugentjes om bestwil niet ver zou komen.
Zou zij niet alle ballast die haar vooruitgang hinderde overboord hebben gegooid? Lastige herinneringen aan spannende avonturen uit een wilde tijd…Bruinsma, ja wie was dat ook weer? Iets met watersport en zeilen, dacht ze. Misschien kon Mabel alle details van die verhouding niet vertellen, omdat zij ze zelf ook niet meer wist. Verdrongen, weggedrukt, gewist! Wat weg is, kun je niet meer opbiechten aan je toekomstige echtgenoot. Zelfs niet als hij een echte prins is.
Het demonische
In Seven (1995), de thriller van David Fincher, stuit een bijna gepensioneerde inspecteur (Morgan Freeman) en zijn jonge opvolger (Brad Pitt) op een gruwelijke moord. Uit de manier waarop de moddervette man in zijn eigen huis is afgeslacht, leidt de inspecteur af dat het hier niet draait om een gewone moord, maar om een rituele afstraffing. ‘Als je iemand wil vermoorden, rijd je naar hem toe en schiet hem dood,’ leert hij zijn opvolger. ‘Je neemt niet het risico hem zo vol eten te proppen dat hij er letterlijk inbarst, tenzij de handeling zélf een betekenis heeft.’
Die betekenis krijgt de moord in het licht van een literair meesterwerk: Paradise Lost (1667) van John Milton. De wijze inspecteur vermoedt dat de moordenaar in het bezit is van een bibliotheekkaart en zich laat inspireren door klassieke werken. Met zijn enorme omvang vertegenwoordigde het slachtoffer de vraatzucht, één van de zeven hoofdzonden. De andere zes zijn: afgunst, toorn, luiheid, gierigheid, onkuisheid en hoogmoed. De laatste zonde zal zijn jonge opvolger duur komen te staan.
Deze spannende thriller, die tegen alle verwachtingen in een kassucces werd, bewijst weer dat grootse literaire werken voor iedere generatie opnieuw inspiratiebron zijn. John Milton (1606-1674) beschreef in Paradise Lost de oerstrijd tussen God en Satan die uitloopt op de Val. Het boek begint met Satan, die met zijn opstandige engelen in de hel is gestort, nadat hij in het paradijs oorlog heeft gevoerd. Hij besluit zich te wreken door Adam en Eva in het verderf te storten. De eerste poging van Satan loopt uit op een mislukking door het optreden van de aartsengelen, maar de volgende heeft succes, als hij in het hof van Eden in de vorm van een slang opduikt. De rest van het verhaal is bekend.
Wat een groots literair werk tot een klassieker maakt, is dat het zichzelf nooit helemaal prijsgeeft en daardoor in de loop der eeuwen steeds weer opnieuw (her)ontdekt wordt. Paradise Lost is een werk vol tegenstellingen, omdat Milton zonder het zelf te beseffen niet God aan de mensen verklaart, maar Satan. Door het beeld dat hij schetst van de ‘zichtbare donkerten van de hel’ en de verfijnde psychologisch analyse van duivelse verleidingskunsten riep hij bij zijn lezers, en dus ook bij de moordenaar in Seven (Kevin Spacey, vooral belangstelling op voor het portret van Satan.
Milton stond aan de kant van de duivel zonder het zelf te weten, dat is precies wat de poëtische kracht van zijn werk uitmaakt. De laatste Nederlandse vertaling van Het paradijs verloren dateerde van honderdertig jaar geleden. Deze maand verscheen een schitterend uitgegeven, nieuwe vertaling door Peter Verstegen verlucht met alle oorspronkelijke prenten van de Franse tekenaar Gustave Doré (1832-1883) en alleen daarom al de moeite van het kopen waard.
Doré produceerde een verbijsterende hoeveelheid boekillustraties, dankzij een atelier dat je wat werkwijze betreft kunt vergelijken met de Disney-studio’s. Hij had veertig tekenaars in dienst, die de houtgravureblokken voor hem sneden. Wat opvalt is zijn voorkeur voor oorlog, strijd, ellende en dood. Doré’s tekeningen worden bevolkt door schimmige dwaal- en fladderwezens, door nachtgeesten, luchtduivels, nimfen, kobolden, gnomen en serpenten die de kijker van toen nachtmerries moeten hebben bezorgd. En niet alleen die van toen. Wie de fantastische griezeltekeningen bekijkt, ziet meteen door wie de maker van de andere kaskraker, The Lord of the Rings van Peter Jackson, zich liet inspireren. Wat Milton, Doré, de huidige Amerikaanse filmmakers en ons, de gretige kijkers, verbindt is de fascinatie voor het demonische. Die is van alle tijden, net als grootse literatuur.
Roman
In de literatuurwetenschap wordt met allerlei begrippen gewerkt om literatuur te onderscheiden van andere teksten. Thema, structuur, tijd of vertelperspektief : kapstokken om iets zinnigste kunnen zeggen over het verschil tussen een roman en een ander type tekst. De normale lezer zal weinig profijt hebben van deze begrippen, hij leest wat hij mooi vindt en vraagt zich verder niet af hoe dat komt. Ook kan men zich afvragen of de bijdrage van de literatuurwetenschap aan de wetenschap eigenlijk wel zo groot is. Een sluitende definitie van literatuur bestaat niet.
Lezers houden van romans, van verhalen met een of meerdere personages, die een kop en een staart hebben. Daarom zetten uitgevers graag ‘roman’ op de kaft, ook als het om een totaal andersoortige tekst gaat. Zo staat op de omslag van Een bed vol schuim van Oscar van den Boogaard nadrukkelijk ‘roman’, terwijl het een bewerkte theatermonoloog is. Van den Boogaard zette de innerlijke overpeizingen van zijn naamloze en geschiedenisloze personages in min of meer chronologische volgorde achter elkaar.
De autobiografie in dagboekvorm die Paul Claes onderbracht in Het hart van de schorpioen is volgens zijn uitgever een roman, terwijl Claes zijn levensverhaal onderbracht in autobiografische aantekeningen, lijstjes, paragrafen, alinea’s, en aforismen. Ook op de omslag van het debuut De ijssalon van dokter Harry van Bas Vlugt staat met dikke letters ‘roman’, terwijl de journalist een reisverslag maakte van een tocht door Zuid-Afrika.
Romans verkopen beter dan autobiografieën, essays, reisverslagen of theatermonologen, dus zetten uitgevers ‘roman’ erop, ook al moeten ze zich soms in vreemde bochten wringen. Zo zou Familieziek van Adriaan van Dis volgens zijn uitgever een ‘roman in taferelen’ zijn. Wat is dat een roman in taferelen? Familieziek is een in stijl en toon samenhangend geheel van tragi-komische stukjes, schetsen, belevenissen en fantasieën over schrijvers’ jeugd in Bergen aan Zee.
Voor het schrijven van een roman moet je wel een verhaal verzinnen, met personages die in hun eigen fictieve werkelijkheid ronddolen. Met of zonder doel, het liefst met. Dat verhaal kan op allerlei manieren verteld worden, en belangrijke rol hierbij speelt het tempo. Verteltempo is zo’n term uit de literatuurwetenschap waarmee we wat kunnen. Een hoog verteltempo betekent grote stappen nemen en snel thuis zijn. ‘De volgende tien jaar gebeurde er niets’ bijvoorbeeld. Een hoog verteltempo kan ook bereikt worden door zappend, dus zigzaggerwijs, door de tijd heen te schieten. Vaak schiet je vanzelf door zo’n boek heen. In één avond uitgelezen, heet het dan.
Verteltempo en leestempo hebben blijkbaar iets met elkaar te maken. Schrijvers als Marcel Proust en J.M.Coetzee of om in Nederland te blijven Gerard Reve en Van der Heijden hanteren schrijven liever in de breedte, langzaam en traag, dan zich voort te snellen in de tijd. Hun romans kun je niet snel lezen. Zo is verteltempo het enige begrip uit de literatuurwetenschap waar de normale lezer ook wat aan heeft.