Hier klikken om te bewerken.
Cafe Livre & 13 april 2011
De psychiater in de literatuur >>
Van verhalen lezen en verhalen bedenken heb ik mijn beroep gemaakt. De meeste tijd doe ik dat zittend achter een bureau. Als ik mijn verzinsels opschrijf, heet het fictie, mijn uitgeverij doet er een kaft omheen en het is een roman. Om niet dik en stijf te worden van al dat zitten, ben ik als niet achter mijn bureau hoef te zitten, te vinden op een yogamat. Iedere les sluit mijn Australische yogadocente af met de volgende waarschuwende woorden: Concentrate on your breath. Don’t let the stories enter your head yet!
Want dames en heren, ook u, mannen en vrouwen die een heel ander beroep uitoefenen, verzinnen de hele dag verhalen. De afgelopen dagen zult u allemaal wel een brokstuk van het verhaal hebben bedacht dat schuil achter het gedrag van de 24-jarige jongen die zaterdagmiddag zijn geweer leegschoot op willekeurige mensen die hun boodschappen deden in een winkelcentrum? We verzinnen verhalen waarmee we de ondoorgrondelijke, chaotische, op ons afstormende werkelijkheid te lijf kunnen gaan. Met verhalen proberen we willekeurige, fragmentarische ervaringen vorm en betekenis te geven en antwoorden te vinden op onze vragen. Wie we zijn.
Het is onze onbedwingbare neiging om met een betekenisvol verhaal een soort van waarheid te vinden over hoe de wereld in elkaar steekt. Want aan de gruwelijke zinloosheid van het toeval hebben we niks. Schrijvers hebben van die neiging hun beroep gemaakt. Omdat, zoals de filosofe Marjolijn Februari het zo mooi in haar roman De literaire kring formuleerde er maar één manier is om het leven van mensen te begrijpen, de toevalligheid ervan, de tijdelijkheid en onnadrukkelijkheid, en dat is door het vertellen van losse verhalen buiten de geschiedenis om.’
In haar roman The Semantics of Murder - De logica van het moorden, roept de Ierse auteur Aifric Campbell een aantal fundamentele vragen op over de verhouding verhaal en waarheid, fictie en werkelijkheid. Zelforiëntatie en zelfonderzoek: oefeningen in het zoeken naar de waarheid over onszelf en de wereld om ons heen. Onze behoefte tot het vinden van een betekenisvol verhaal over onszelf, maakt ons manipuleerbaar. Ons denken en beleven, dat onze persoonlijkheid, tot op zekere hoogte het resultaat is van fictionele reconstructies van de werkelijkheid, zowel van wat we er zelf van maken als van de verhalen die anderen over ons en onze wereld vertellen. Alles is tekst. Met de taal wordt de taal onderzocht. Niets zo bedrieglijk als taal. Geloven we in onze eigen verhalen? Kunnen we er niet net zo makkelijk een ander verhaal tegenover stellen? Weten we zelf wel wat we bedoelen?
Campbell studeerde linguïstiek aan de universiteit van Göteborg in Zweden en werkte ook lang als psychotherapeute. Al haar vakkennis over taalverwerving, semantiek en de praktijk van de psychotherapie bracht ze samen in deze ideeënroman over het onvermogen van de taal om de werkelijkheid te kunnen doorgronden. De Freudiaanse psychiater baseerde zich op de idee dat we via taal de ongrijpbare werkelijkheid zouden kunnen doorgronden. Zijn patiënten hebben een verhaal maar het rammelt, vertoont barsten en gaten en maakt ze ongelukkig. Ze kwamen bij hem verhaal halen. Een betere versie. Die ze samen construeren uit de verbanden tussen de brokstukken van iemands persoonlijke geschiedenis en de manier waarop die werd beleefd. Maar als we de waarheid over ons leven op het spoor zijn gekomen, wordt daarmee onze pijn ongedaan gemaakt? Noch het ontginnen van het verleden, noch empathie, ontvankelijkheid of aandacht om te luisteren, dragen bij aan gelukkig leren zijn,’ schrijft ze aan het begin van haar roman. De Freudiaanse psychoanalyse is ontmaskerd als een vorm van fictie waarmee je eventueel de waarheid op het spoor kan komen, maar de pijn niet ongedaan gemaakt kan worden. De vraag die Campbell stelt is: Is er verlossing in de taal?
Om haar scepsis over de verhouding fictie –werkelijkheid, voor het voetlicht te krijgen, had ze een verhaal nodig. Zonder verhaal - geen roman. Misschien mag ik hier even bij stilstaan. Voordat ik zelf fictie schreef, meende ik dat schrijvers, behept met een geheimzinnige poëtische verbeelding en mysterieuze literaire fantasie, hun verhalen, in zijn geheel in één keer bedachten. De personages en hun verwikkelingen die zo overtuigend, zo onafwendbaar en logisch naar een onontkoombare climax leiden, het was net echt. Echt verzonnen. Ze lagen als het ware kant en klaar in het brein, hoefden alleen nog opgeschreven hoefde te worden. Ik durf dit nu te bekennen omdat ik dat idee ook aantref bij lezers van mijn eigen werk. Na drie romans weet ik dat een roman op z’n hoogst begint met een kern, een kiem, een inval, een idee, een vraag, en daarna volgt er een moeizaam proces van construeren, spiegelen, bouwen, zin op zin, tot er een solide gebouw staat, een fictionele reconstructie van het leven, van het bestaan, een biografie, een nieuwe werkelijkheid die lijkt op de onze, en toch weer niet. Waarmee de maker zijn verhouding tot de wereld uitdrukt.
Een wonderlijk proces, ik kan het met een anekdote uit mijn eigen schrijfpraktijk toelichten. Al schrijvende aan mijn eerste roman Woede kwam ik er halverwege pas achter dat de hoofdstukken zich vormde volgens een onbewust maar niettemin gietijzeren logica, ik had er zeven geschreven en ze bleken allemaal rond de16 blz. Het moesten er tien worden. Maar aan het eind van het 9e hoofdstuk, het was winter en erg koud in het kale vakantiehuisje waar ik zat te werken, had ik geen flauw idee wat het 10e zou bevatten. Ik ging naar bed, werd midden in de nacht wakker, voor mijn gesloten ogen lag de afloop van het verhaal te glanzen en te glimmen, dat was wat Remco Campert ooit ‘kijken met blinde ogen’ noemde. Dan doe je wat je te doen staat. Ik trok een jas aan, schonk mezelf een glas wijn in en stak een sigaret op en ben gaan schrijven. Achteraf is het moeilijk denkbaar dat het einde van deze roman, het vloeit zo logisch uit het verhaal voort, niet allang vast stond.
Wat deed Campbell? Om de verwantschap tussen het werk van de schrijver en het werk van de psychiater bedacht Campbell een geweldig verhaal over een psychiater.Daarmee plaatste ze zich in een lange literaire traditie. De psychotherapeut is de meest gebruikte, bewonderde, verachte en verguisde personage van de 20e eeuw.
Beroemde regisseurs en evenzo beroemde schrijvers omarmden zijn gedachtegoed, gebruikten zijn technieken, lieten hem als lachspiegel fungeren en bespotte zijn metier. Cineasten als Alfred Hitchcock, Fritz Lang en David Lynch, ze hielden van Freud, de man die zelf de voorkeur gaf aan boeken boven films. Philip Roth gebruikte de afwezige aanwezigheid van de luisterende en observerende psychiater om in1969 met Portnoys Complain zijn autobiografie van telg uit een Amerikaans-Joodse immigrantenfamilie vorm te geven. In The White Hotel uit 1981 vervlocht D.M.Thomas een ingenieuze Freudiaanse ziektegeschiedenis met een massaslachting in de Tweede Wereldoorlog. En de Oostenrijkse schrijver Robert Menasse schreef in 2007 zijn geestige persiflage op Roths meesterwerk met Don Juan de la Mancha of de leerschool van de lust.
De psychoanalyticus is een cliché geworden, een versleten, meelijwekkend, machteloos figuur, alleen nog bruikbaar door hem te ironiseren. Van Spellbound maar de parodie Analyse This waarin maffiabaas Vitti gespeeld door Robert de Niro zijn psycholoog dwingt hem met een goed verhaal van zijn paniekaanvallen en huilbuien af te helpen. Volgens Dr. Sobel ligt de onverwerkte dood van zijn vader aan de basis van zijn psychologische problemen maar Vitti wil een ander verhaal.
De psychologie is tegenwoordig overal: in het tijdschriftenrek, in de supermarkt, op de tafel in de boekwinkel, in films en op televisie. En hetzelfde geldt voor zijn taal. Melancholie, hysterie, schizofrenie, hypochondrie, anorexia, borderline, MPS, ADHD, OCS. Verschillende etiketten dezelfde pijn, zoals Lisa Appignanesi, directeur van het Freud Museum te Londen, aantoont in haar fascinerende Gek, slecht en droevig tweehonderd jaar psychiatrische geschiedenis van vrouwen. Iedere tijd kent haar eigen gekte. Iedere generatie psychiatrische medici kijkt weer anders tegen de waanzin aan, maar aan die droeve waanzin zelf, is geen ontsnappen mogelijk want over de oorzaken zijn we in 200 jaar nog weinig verder gekomen.
Dit failliet van de psychoanalyse heeft Campbell weergaloos gethematiseerd in haar broeierige roman over wrok en angst om ontmaskerd te worden. Haar schrijver en psychiater Jay Hamilton voedt zich als een vampier met de levens van anderen tot hijzelf prooi wordt van een zelfde type vampier: de biograaf die zich net als hij voedt met de levens van een ander, in dit geval met het leven van zijn vermoorde broer. Die moord vormt de spil van het verhaal en is op een werkelijke zaak gebaseerd: die van de Amerikaanse linguïst Richard Montague, (Montakjoe) die in 1971 dood in zijn huis in Californië werd aangetroffen. De moord is nooit opgelost, maar vrijwel zeker is deze taalkundige, voordat hij zijn theorie over de mathematische grondslagen van alle taal definitief had kunnen uitwerken, het slachtoffer geworden van schandknapen; hij had een voorliefde voor ruige zwarte jongens uit arme buurten. Op haar website vertelt de schrijfster dat ze de zaak voor haar roman uitgebreid heeft bestudeerd, tot aan het autopsierapport aan toe. Stapje voor stapje wordt hier een ingenieuze fictionele reconstructie opgebouwd rond de psychiater, schrijver en biograaf als verhalenverkopers, verhalendieven, verhalenvertellers, maar uiteindelijk schieten hun woorden pijnlijk tekort.
We zitten in de brein van de rijke, gevoelloze, arrogante Jay Hamilton met zijn bloeiende praktijk in Londen. We zien hem aan het werk. Hoe zorgvuldig hij zijn patiënten uitzoekt, de mate waarop hij hun ziektegeschiedenissen kan gebruiken voor zijn romans die hij onder pseudoniem schrijft. Zodra zijn patiënten narratief drooglopen stuurt hij ze weg. Hij deinst er niet voor terug ze regelrecht de psychische afgrond in te jagen, om te kijken hoe ze reageren- wie weet zit er nieuw materiaal in voor zijn volgende boek. Ook deze gepantserde persoonlijkheid kent één zwakte: zijn broer Robert, de briljante linguïst, op wie hij altijd jaloers is geweest omdat hij de lieveling van zijn moeder was.
Op een dag komt het onheil zijn kamer binnenstappen in de persoon van Dana Flynn een biografe, een type schrijver die het moet hebben van biografische intimiteiten. Ze heeft een uiterst speculatieve, onwaarachtige biografie op haar naam staan over een wiskundige Alan Turing, een bestseller ‘die getuigt van onverzadigbare lust naar seksuele intriges en complottheorieën’. Nu werkt Flynn aan een boek over Jay’s broer Robert. Ze hoeft alleen maar haar sensatiebeluste neusje achterna te gaan om al snel haar verdenkingen te koesteren bij het officiële relaas van de moord op Robert. De rest van de roman volgt de dans tussen twee schrijvende vampiers die als schorpioenen om elkaar heen draaien, klaar om elkaar met een andere versie van hun verhaal te doden, zichzelf te doden. Op zoek naar de waarheid bijt iedereen in zijn eigen staart.
De zielige, neurotische Cora die in de openingsscène aan het woord is, en met een knipoog naar Sigmund Freud die zijn 18-jarige patiënte Dora op de vlucht joeg met zijn waarheid, door Jay een versie van haar eigen levensverhaal wordt toegeworpen waarmee hij haar bewust een psychische afgrond inschuift. Het slotakkoord staat al in zijn computer. Jay Hamilton hoeft alleen te wachten tot werkelijkheid en fictie elkaar tegenkomen. Net als zijn patiënten is ook hij slachtoffer van een situatie, een liefdeloze, alleenstaande moeder die enkel oog had voor haar slimme zoon Robert.
Dana Flynns gegraaf in zijn leven zet hem aan om – ik citeer- ‘op jacht te gaan in verdrongen landschappen, een drijver in moerasland die een zwerm verborgen herinneringen losmaakte, als vogels die werden opgeschrikt door de geweren die hun wachtten’. Het was net alsof het deksel van zijn schimmige verleden knarsend was opengegaan en er oude onwelkome geesten naar buiten glipten en zijn heden binnendrongen.’ Campbell laat zien hoe uit een patroon, de gemiste kans op onvoorwaardelijke moederliefde, zijn gedrag voortspruit. Hij wordt gedwongen diep in zijn eigen ijzige ziel te kijken. Ligt daar niet een heel andere versie van het verhaal in de vrieskast?
Zo wordt deze roman een verhaal over het vergeefse verlangen naar liefde, over de menselijke ziel als een isoleercel waaruit geen ontsnapping mogelijk blijkt. We zijn al bij de geboorte vastgelegd/ bestempeld. En ook de taal helpt ons daar niet uit. In dat licht doet Campbell allerlei uitspraken over het (on)nut en de betekenis van psychotherapie. Dan denk ik aan een hartverscheurende passage over een anorexiepatiënte die verheerlijkt haar eigen aftakeling observeert en seksueel opgewonden raakt van het verdriet van haar moeder. De ziekte wordt meer met machtwellust in verband gebracht dan met iets als eenzaamheid en angst. In die zin is De logica van het moorden een wonderlijk hard boek, zeldzaam koud en afstandelijk. Dat ons weinig illusies laat over onze neiging en behoefte de ondoordringbare werkelijkheid te duiden met verhalen.
Op dit punt beland duikt als vanzelf mijn yogalerares weer op. Concentreer je op je ademhaling, zegt ze met die zijdezachte stem, nadat ze over elk van ons liggend op onze mat een deken heeft uitgespreid. ‘Houd deze stilte en leegte nog even vast. Laat de verhalen die je hoofd willen binnenkomen buiten staan.’
Breda, 13 april 2011
De psychiater in de literatuur >>
Van verhalen lezen en verhalen bedenken heb ik mijn beroep gemaakt. De meeste tijd doe ik dat zittend achter een bureau. Als ik mijn verzinsels opschrijf, heet het fictie, mijn uitgeverij doet er een kaft omheen en het is een roman. Om niet dik en stijf te worden van al dat zitten, ben ik als niet achter mijn bureau hoef te zitten, te vinden op een yogamat. Iedere les sluit mijn Australische yogadocente af met de volgende waarschuwende woorden: Concentrate on your breath. Don’t let the stories enter your head yet!
Want dames en heren, ook u, mannen en vrouwen die een heel ander beroep uitoefenen, verzinnen de hele dag verhalen. De afgelopen dagen zult u allemaal wel een brokstuk van het verhaal hebben bedacht dat schuil achter het gedrag van de 24-jarige jongen die zaterdagmiddag zijn geweer leegschoot op willekeurige mensen die hun boodschappen deden in een winkelcentrum? We verzinnen verhalen waarmee we de ondoorgrondelijke, chaotische, op ons afstormende werkelijkheid te lijf kunnen gaan. Met verhalen proberen we willekeurige, fragmentarische ervaringen vorm en betekenis te geven en antwoorden te vinden op onze vragen. Wie we zijn.
Het is onze onbedwingbare neiging om met een betekenisvol verhaal een soort van waarheid te vinden over hoe de wereld in elkaar steekt. Want aan de gruwelijke zinloosheid van het toeval hebben we niks. Schrijvers hebben van die neiging hun beroep gemaakt. Omdat, zoals de filosofe Marjolijn Februari het zo mooi in haar roman De literaire kring formuleerde er maar één manier is om het leven van mensen te begrijpen, de toevalligheid ervan, de tijdelijkheid en onnadrukkelijkheid, en dat is door het vertellen van losse verhalen buiten de geschiedenis om.’
In haar roman The Semantics of Murder - De logica van het moorden, roept de Ierse auteur Aifric Campbell een aantal fundamentele vragen op over de verhouding verhaal en waarheid, fictie en werkelijkheid. Zelforiëntatie en zelfonderzoek: oefeningen in het zoeken naar de waarheid over onszelf en de wereld om ons heen. Onze behoefte tot het vinden van een betekenisvol verhaal over onszelf, maakt ons manipuleerbaar. Ons denken en beleven, dat onze persoonlijkheid, tot op zekere hoogte het resultaat is van fictionele reconstructies van de werkelijkheid, zowel van wat we er zelf van maken als van de verhalen die anderen over ons en onze wereld vertellen. Alles is tekst. Met de taal wordt de taal onderzocht. Niets zo bedrieglijk als taal. Geloven we in onze eigen verhalen? Kunnen we er niet net zo makkelijk een ander verhaal tegenover stellen? Weten we zelf wel wat we bedoelen?
Campbell studeerde linguïstiek aan de universiteit van Göteborg in Zweden en werkte ook lang als psychotherapeute. Al haar vakkennis over taalverwerving, semantiek en de praktijk van de psychotherapie bracht ze samen in deze ideeënroman over het onvermogen van de taal om de werkelijkheid te kunnen doorgronden. De Freudiaanse psychiater baseerde zich op de idee dat we via taal de ongrijpbare werkelijkheid zouden kunnen doorgronden. Zijn patiënten hebben een verhaal maar het rammelt, vertoont barsten en gaten en maakt ze ongelukkig. Ze kwamen bij hem verhaal halen. Een betere versie. Die ze samen construeren uit de verbanden tussen de brokstukken van iemands persoonlijke geschiedenis en de manier waarop die werd beleefd. Maar als we de waarheid over ons leven op het spoor zijn gekomen, wordt daarmee onze pijn ongedaan gemaakt? Noch het ontginnen van het verleden, noch empathie, ontvankelijkheid of aandacht om te luisteren, dragen bij aan gelukkig leren zijn,’ schrijft ze aan het begin van haar roman. De Freudiaanse psychoanalyse is ontmaskerd als een vorm van fictie waarmee je eventueel de waarheid op het spoor kan komen, maar de pijn niet ongedaan gemaakt kan worden. De vraag die Campbell stelt is: Is er verlossing in de taal?
Om haar scepsis over de verhouding fictie –werkelijkheid, voor het voetlicht te krijgen, had ze een verhaal nodig. Zonder verhaal - geen roman. Misschien mag ik hier even bij stilstaan. Voordat ik zelf fictie schreef, meende ik dat schrijvers, behept met een geheimzinnige poëtische verbeelding en mysterieuze literaire fantasie, hun verhalen, in zijn geheel in één keer bedachten. De personages en hun verwikkelingen die zo overtuigend, zo onafwendbaar en logisch naar een onontkoombare climax leiden, het was net echt. Echt verzonnen. Ze lagen als het ware kant en klaar in het brein, hoefden alleen nog opgeschreven hoefde te worden. Ik durf dit nu te bekennen omdat ik dat idee ook aantref bij lezers van mijn eigen werk. Na drie romans weet ik dat een roman op z’n hoogst begint met een kern, een kiem, een inval, een idee, een vraag, en daarna volgt er een moeizaam proces van construeren, spiegelen, bouwen, zin op zin, tot er een solide gebouw staat, een fictionele reconstructie van het leven, van het bestaan, een biografie, een nieuwe werkelijkheid die lijkt op de onze, en toch weer niet. Waarmee de maker zijn verhouding tot de wereld uitdrukt.
Een wonderlijk proces, ik kan het met een anekdote uit mijn eigen schrijfpraktijk toelichten. Al schrijvende aan mijn eerste roman Woede kwam ik er halverwege pas achter dat de hoofdstukken zich vormde volgens een onbewust maar niettemin gietijzeren logica, ik had er zeven geschreven en ze bleken allemaal rond de16 blz. Het moesten er tien worden. Maar aan het eind van het 9e hoofdstuk, het was winter en erg koud in het kale vakantiehuisje waar ik zat te werken, had ik geen flauw idee wat het 10e zou bevatten. Ik ging naar bed, werd midden in de nacht wakker, voor mijn gesloten ogen lag de afloop van het verhaal te glanzen en te glimmen, dat was wat Remco Campert ooit ‘kijken met blinde ogen’ noemde. Dan doe je wat je te doen staat. Ik trok een jas aan, schonk mezelf een glas wijn in en stak een sigaret op en ben gaan schrijven. Achteraf is het moeilijk denkbaar dat het einde van deze roman, het vloeit zo logisch uit het verhaal voort, niet allang vast stond.
Wat deed Campbell? Om de verwantschap tussen het werk van de schrijver en het werk van de psychiater bedacht Campbell een geweldig verhaal over een psychiater.Daarmee plaatste ze zich in een lange literaire traditie. De psychotherapeut is de meest gebruikte, bewonderde, verachte en verguisde personage van de 20e eeuw.
Beroemde regisseurs en evenzo beroemde schrijvers omarmden zijn gedachtegoed, gebruikten zijn technieken, lieten hem als lachspiegel fungeren en bespotte zijn metier. Cineasten als Alfred Hitchcock, Fritz Lang en David Lynch, ze hielden van Freud, de man die zelf de voorkeur gaf aan boeken boven films. Philip Roth gebruikte de afwezige aanwezigheid van de luisterende en observerende psychiater om in1969 met Portnoys Complain zijn autobiografie van telg uit een Amerikaans-Joodse immigrantenfamilie vorm te geven. In The White Hotel uit 1981 vervlocht D.M.Thomas een ingenieuze Freudiaanse ziektegeschiedenis met een massaslachting in de Tweede Wereldoorlog. En de Oostenrijkse schrijver Robert Menasse schreef in 2007 zijn geestige persiflage op Roths meesterwerk met Don Juan de la Mancha of de leerschool van de lust.
De psychoanalyticus is een cliché geworden, een versleten, meelijwekkend, machteloos figuur, alleen nog bruikbaar door hem te ironiseren. Van Spellbound maar de parodie Analyse This waarin maffiabaas Vitti gespeeld door Robert de Niro zijn psycholoog dwingt hem met een goed verhaal van zijn paniekaanvallen en huilbuien af te helpen. Volgens Dr. Sobel ligt de onverwerkte dood van zijn vader aan de basis van zijn psychologische problemen maar Vitti wil een ander verhaal.
De psychologie is tegenwoordig overal: in het tijdschriftenrek, in de supermarkt, op de tafel in de boekwinkel, in films en op televisie. En hetzelfde geldt voor zijn taal. Melancholie, hysterie, schizofrenie, hypochondrie, anorexia, borderline, MPS, ADHD, OCS. Verschillende etiketten dezelfde pijn, zoals Lisa Appignanesi, directeur van het Freud Museum te Londen, aantoont in haar fascinerende Gek, slecht en droevig tweehonderd jaar psychiatrische geschiedenis van vrouwen. Iedere tijd kent haar eigen gekte. Iedere generatie psychiatrische medici kijkt weer anders tegen de waanzin aan, maar aan die droeve waanzin zelf, is geen ontsnappen mogelijk want over de oorzaken zijn we in 200 jaar nog weinig verder gekomen.
Dit failliet van de psychoanalyse heeft Campbell weergaloos gethematiseerd in haar broeierige roman over wrok en angst om ontmaskerd te worden. Haar schrijver en psychiater Jay Hamilton voedt zich als een vampier met de levens van anderen tot hijzelf prooi wordt van een zelfde type vampier: de biograaf die zich net als hij voedt met de levens van een ander, in dit geval met het leven van zijn vermoorde broer. Die moord vormt de spil van het verhaal en is op een werkelijke zaak gebaseerd: die van de Amerikaanse linguïst Richard Montague, (Montakjoe) die in 1971 dood in zijn huis in Californië werd aangetroffen. De moord is nooit opgelost, maar vrijwel zeker is deze taalkundige, voordat hij zijn theorie over de mathematische grondslagen van alle taal definitief had kunnen uitwerken, het slachtoffer geworden van schandknapen; hij had een voorliefde voor ruige zwarte jongens uit arme buurten. Op haar website vertelt de schrijfster dat ze de zaak voor haar roman uitgebreid heeft bestudeerd, tot aan het autopsierapport aan toe. Stapje voor stapje wordt hier een ingenieuze fictionele reconstructie opgebouwd rond de psychiater, schrijver en biograaf als verhalenverkopers, verhalendieven, verhalenvertellers, maar uiteindelijk schieten hun woorden pijnlijk tekort.
We zitten in de brein van de rijke, gevoelloze, arrogante Jay Hamilton met zijn bloeiende praktijk in Londen. We zien hem aan het werk. Hoe zorgvuldig hij zijn patiënten uitzoekt, de mate waarop hij hun ziektegeschiedenissen kan gebruiken voor zijn romans die hij onder pseudoniem schrijft. Zodra zijn patiënten narratief drooglopen stuurt hij ze weg. Hij deinst er niet voor terug ze regelrecht de psychische afgrond in te jagen, om te kijken hoe ze reageren- wie weet zit er nieuw materiaal in voor zijn volgende boek. Ook deze gepantserde persoonlijkheid kent één zwakte: zijn broer Robert, de briljante linguïst, op wie hij altijd jaloers is geweest omdat hij de lieveling van zijn moeder was.
Op een dag komt het onheil zijn kamer binnenstappen in de persoon van Dana Flynn een biografe, een type schrijver die het moet hebben van biografische intimiteiten. Ze heeft een uiterst speculatieve, onwaarachtige biografie op haar naam staan over een wiskundige Alan Turing, een bestseller ‘die getuigt van onverzadigbare lust naar seksuele intriges en complottheorieën’. Nu werkt Flynn aan een boek over Jay’s broer Robert. Ze hoeft alleen maar haar sensatiebeluste neusje achterna te gaan om al snel haar verdenkingen te koesteren bij het officiële relaas van de moord op Robert. De rest van de roman volgt de dans tussen twee schrijvende vampiers die als schorpioenen om elkaar heen draaien, klaar om elkaar met een andere versie van hun verhaal te doden, zichzelf te doden. Op zoek naar de waarheid bijt iedereen in zijn eigen staart.
De zielige, neurotische Cora die in de openingsscène aan het woord is, en met een knipoog naar Sigmund Freud die zijn 18-jarige patiënte Dora op de vlucht joeg met zijn waarheid, door Jay een versie van haar eigen levensverhaal wordt toegeworpen waarmee hij haar bewust een psychische afgrond inschuift. Het slotakkoord staat al in zijn computer. Jay Hamilton hoeft alleen te wachten tot werkelijkheid en fictie elkaar tegenkomen. Net als zijn patiënten is ook hij slachtoffer van een situatie, een liefdeloze, alleenstaande moeder die enkel oog had voor haar slimme zoon Robert.
Dana Flynns gegraaf in zijn leven zet hem aan om – ik citeer- ‘op jacht te gaan in verdrongen landschappen, een drijver in moerasland die een zwerm verborgen herinneringen losmaakte, als vogels die werden opgeschrikt door de geweren die hun wachtten’. Het was net alsof het deksel van zijn schimmige verleden knarsend was opengegaan en er oude onwelkome geesten naar buiten glipten en zijn heden binnendrongen.’ Campbell laat zien hoe uit een patroon, de gemiste kans op onvoorwaardelijke moederliefde, zijn gedrag voortspruit. Hij wordt gedwongen diep in zijn eigen ijzige ziel te kijken. Ligt daar niet een heel andere versie van het verhaal in de vrieskast?
Zo wordt deze roman een verhaal over het vergeefse verlangen naar liefde, over de menselijke ziel als een isoleercel waaruit geen ontsnapping mogelijk blijkt. We zijn al bij de geboorte vastgelegd/ bestempeld. En ook de taal helpt ons daar niet uit. In dat licht doet Campbell allerlei uitspraken over het (on)nut en de betekenis van psychotherapie. Dan denk ik aan een hartverscheurende passage over een anorexiepatiënte die verheerlijkt haar eigen aftakeling observeert en seksueel opgewonden raakt van het verdriet van haar moeder. De ziekte wordt meer met machtwellust in verband gebracht dan met iets als eenzaamheid en angst. In die zin is De logica van het moorden een wonderlijk hard boek, zeldzaam koud en afstandelijk. Dat ons weinig illusies laat over onze neiging en behoefte de ondoordringbare werkelijkheid te duiden met verhalen.
Op dit punt beland duikt als vanzelf mijn yogalerares weer op. Concentreer je op je ademhaling, zegt ze met die zijdezachte stem, nadat ze over elk van ons liggend op onze mat een deken heeft uitgespreid. ‘Houd deze stilte en leegte nog even vast. Laat de verhalen die je hoofd willen binnenkomen buiten staan.’
Breda, 13 april 2011