Marie in de morvan
13 colmns in de Telegraaf / reiskrant juni-september 2003
Mairie in de Morvan (1)
In 1997 heb ik een huis gekocht in de Morvan. Het staat op een berg aan de rand van een bos, in een streek die bekend staat als erg smerig. Smerig is het huis ook. Nog voor het koopcontract is getekend, gooi ik dagen achtereen emmers water tegen de muren van de keuken. Een dikke, donkerbruine drab stroomt traag naar beneden tot ik met mijn enkels in drie eeuwen oude koffiedik sta, vermengd met het meest bijtende schoonmaakmiddel dat ik ken Saint Marc. Mijn gezicht, armen en benen vol bruine spetters.
Ik was die zomer in 1997 helemaal niet op zoek naar een huis in Frankrijk. Samen met mijn nieuwe liefde was ik in een chalet in de Morvan beland voor een vin blanc, toen we zomaar wat vroegen naar de prijzen van de huizen, bij barman Rogier. Rogier was een gezellige Fransman, klein, donker, altijd uit op een praatje. Hij kende al zijn klanten, zelfs toeristen zoals wij die voor de tweede keer kwamen. ‘Er staat van alles leeg, maar in deze streek koop je geen huis via een makelaar, betaal je veel te veel, je moet de mensen kennen.’ Hij knikte, zijn donkere ogen glommen. Wij knikten ook, bestelden nog een vin blanc, aten crêpes, rookten sigaretten, genoten van het uitzicht op het terras.
Het chalet van barman Rogier was zo’n vakantieplek waar je van droomt. Een romantische blokhut met een puntdak, een lang balkon en een terras met tafels en banken. Je moest het weten, anders vond je het nooit. Verscholen tussen berken en naaldbomen stond het op de hoogste berg van de Morvan, de Haut Folin. ‘s Winters was het een langlaufcentrum, ‘s zomers een verblijfplaats voor wandelaars en deelnemers aan paardentochten, die hier worden georganiseerd.
De Morvan is een bosrijk, beschermd natuurgebied in Bourgondië, waar ze niet op hout hoeven te besparen. In mijn herinnering waren de kap en het balkon van het chalet rijk versierd met houtsnijwerk. Of dat werkelijk zo was, valt niet meer te controleren. Drie jaar geleden ging het chalet in vlammen op, niets meer van over dan een zwart geblakerd hoopje afval in het groen. Er waren geruchten, Rogier zou het misschien zelf hebben aangestoken.
Wij hebben de kleine, vrolijke Fransman sinds de brand nooit meer gezien, ook niet aan de bar van het hotel in het dichtstbijzijnde dorp, waar de mannen s’ morgens om tien uur achter hun petit vin blanc met citroenlimonade zitten. Niemand weet waar Rogier naar toe is gegaan. Over een paar jaar zullen de restanten van zijn chalet net zo overwoekerd zijn, als de roestige bordjes op de nooit gebruikte langlaufpistes van de Haut Folin.
Die zomer van 1997 dacht ik geen moment aan het kopen van een huis in de Morvan. We zaten op het terras, waar het rook naar dennennaalden, bloemetjes, tijm en andere kruiden. Ik hoorde de schelle roep van de buizerd en de stemmen van de mannen binnen, boeren uit de dorpen en gehuchten in de omgeving. Ze maakten hun grappen in een rap, onbegrijpelijk Frans. Rogier, met zijn snor en donkere ogen, liep druk pratend heen en weer tussen de bar en het keukentje erachter, waar hij zijn crêpes bakte. De paarden van een groep toeristen die hier overnachtten hinnikten in de wei.
Ik keek naar mijn ‘nieuwe’ Opel Ascona: ‘Een Turkenbak, mam’, zeiden mijn dochters bij aanschaf. En naar mijn nieuwe liefde: ‘Ik hoef toch niet naast hem te lopen!’. Dit is onze eerste vakantie samen. Het gezoem van de insecten, de warme avondlucht doortrokken van dennengeur. Opeens kwam Rogier naar buiten. ‘Vient, binnen staat iemand die heeft een huis voor jullie te koop.’
Mairie in de Morvan (2)
Wie aan Frankrijk denkt, denkt aan zon, lekker eten en mooie wijn. Twee van de drie ontbreken in de streek waar mijn huis staat. De Morvan is een dunbevolkt, ruig gebied zonder wijndruiven, waar het ook flink kan onweren. Daarom zeggen Bourgondiërs uit het welvarende Beaune dat er uit de Morvan niets goeds kan komen: Ni bonnes gens, ni bons vents, geen goede mensen en geen goede winden.
Volgens kenners is de Morvan een heel oud, zo niet het oudste stukje Frankrijk, tegelijk gevormd met de Ardennen en de Vogezen als onderdeel van het Centraal Massief, toen de rest nog onder de zeespiegel lag. Inmiddels zijn de bergen afgesleten tot heuvels, alleen de Haut Folin telt 901 meter. De grond is kalkarm, omdat de vroegere laag van afgezette merg en kalk door bijzondere geologische omstandigheden is verdwenen. In de Morvan zijn geen wijngaarden, maar honderden verkavelde stukjes weiland afgezet met kniehoge vlechtheggen.
Dat wij juli 1997 in een chalet op de Haut-Folin verzeild raakten, kwam doordat mijn nieuwe liefde niet van de zon houdt. Al wekenlang had ik vakantieplannen gemaakt. Zullen we gaan kamperen in Zuid-Frankrijk, een villa huren in Toscane, een hotel nemen in Umbrië of in een huisje gaan zitten op het strand van een Grieks eiland? Nee, teveel zon. Daarbij waren mijn vakantieplannen teveel een kopie van reeds ondernomen reizen met geliefden van vroeger.
Maar zelf kwam hij ook met een slap aftreksel van vakanties naar Zweden met ex-en, in een blokhut van vrienden aan een meer. Ik stelde me waterige ochtenden in uitgestrekte Zweedse bossen voor. Nat gras, druipende bomen. ‘Daar heb ik echt geen zin in,’ waarschuwde ik meteen. Mijn nieuwe liefde lijdt aan een huidziekte die van de zon je grootste vijand maakt, vandaar die hang naar Zweedse bossen.
Hij heeft vitiligo, twee kleine kinderen en is bang net zo’n neus te krijgen als Michael Jackson. ‘Mij krijg je niet in een tent,’ zei hij dreigend. ‘Ik hoef niet zo nodig weg, het is dat jij op reis wilt.’ Ik wilde met vakantie, vroeg me wanhopig af waar ik met die man naar toe kon gaan. Opeens had ik het: de Morvan. Het kan er flink regenen, weet ik uit ervaring, terwijl het in de rest van Frankrijk stralend weer is. Niet te heet, veel bossen, bochtige riviertjes, stuwmeren. Erg mooi.
Zo kwam het, dat we een paar weken later om acht uur ‘s avonds achter een wildvreemde Fransman aan reden die een huis te koop had. Hij heette Gilles, was een jaar of dertig en woonde in Lyon. Hij was ook op vakantie, zijn vrouw was van hem weggelopen, hij sliep in het huis van grandmère, die al jaren dood is. ‘Dronken we nog een vin blanc, une autre bière? Het oudste huis uit het dorp,’ zei Gilles trots en liet een grote, ouderwetse sleutel zien. ‘Grand terrain, beau panorama.’ Zijn rechterarm maakte een zwaaibeweging over de houten bar. Nu ook zijn tonton, de broer van zijn grootmoeder, was gestorven stond het huis leeg.
We wilden het zien. ‘Rij maar achter me aan,’ zei Gilles. Hij drukte zijn sigaret in de asbak uit, groette de mannen aan de bar en liep naar buiten. Wij volgden hem. Hij spurtte weg, wij er met de oude Opel Ascona achteraan. Het schemerde al, we scheurden over kronkelige smalle weggetjes, licht beneveld door de witte wijn zag ik de hoge bomen langs me heen schieten. ‘Het was half acht, ik had honger, waar reden we in vredesnaam naar toe?’ Gilles stopte bij een schuur met hoge deuren. Aan één ervan hing een bordje Contrôle Tuberculose 1994. Daar ga ik niet in, dacht ik.
Mairie in de Morvan (3)
Met een nieuwe liefde kun je beter geen plekken bezoeken, waar je eerder bent geweest, met andere dierbaren. We begonnen onze reis naar de Morvan in Château-Chinon, een slaperig provinciestadje, waarvan er zo veel zijn in Frankrijk. We namen een kamer in een klein hotel. De eigenaresse was een vrouw van een jaar of zestig, die een wild leven achter de rug had. Inktzwart geverfde haren, lange, glimmende jassen, rode puntschoenen, een divablik. Ze had altijd een klein hondje bij zich, net als Irma la Douce. Een echte Francaise zou mijn moeder zeggen.
Château-Chinon, de ‘hoofdstad’ van de Morvan, is niet meer dan een dorp, voor cultuur kun je beter naar stadjes als Autun of Avallon gaan. Enige kunstzinnige is de fontein met de felgekleurde beelden ontworpen door de kunstenares Niki De Saint Phalle. En het wonderlijk Musee du Septennat, gevuld met alle geschenken die Francois Mitterand als president van de Franse Republiek in zijn ambtstermijn ontving.
Mitterand is de beroemdste inwoner van de Morvan. Hij begon zijn politieke carrière als burgemeester van Château-Chinon, onder zijn bestuur werd het gebied, met een oppervlakte van ca. 197.000 ha, in 1970 tot regionaal natuurpark verklaard. De man die Frankrijk van 1981 tot 1995 regeerde was zeer geliefd. In zijn museum liggen meubels en tapijten uitgestald, vazen uit Griekenland, schalen uit Japan, een olifant uit India, een glazen Venetiaanse leeuw uit Italië en veel medailles. Na zijn dood in 1996 verraste hij de Fransen niet alleen met het bestaan van een officiële minnares en dochter, maar ook met de aankoop van een stuk grond op de Mont Beuvray in de Morvan. Hier had hij begraven willen worden.
We aten Coq au vin in het hotel en entrecôte met patat in de snackbar aan het plein, waar de jeugd verveeld rondhing. We maakten een door de Office du Tourisme uitgestippelde wandeling richting Arleuf, liepen door weilanden blauw van de korenbloemen, plukten wilde aardbeien en frambozen, opgetogen over de mooie natuur. De route op de ansichtkaart van de VVV bleek wel te hoog gegrepen voor ongeschoolde wandelaars als wij, op driekwart kregen we gelukkig een lift terug. Na twee dagen Château-Chinon begon ik last te krijgen van vroeger, van mijn vorige bezoek jaren geleden, toen het plensde en ik met twee kleine kinderen op een camping aan een meer stond. Na drie dagen regen lieten we de spullen en de tent achter, namen een hotel en moesten ons met twee kleine kinderen vermaken in Château-Chinon. Ik herinner me urenlange sessies in restaurants.
Dat gevoel van verveling blijft aan zo’n plek kleven. Het werd ook steeds warmer en ik wilde zwemmen. ‘Zwemmen is voor kinderen, dat doen volwassenen niet,’ zei mijn nieuwe liefde die niet van zon en van water houdt. In ons hotel zat een café, met een ingang aan de straatkant. ‘s Avonds stond onze hotelhoudster achter de tap, de cliëntèle bestond uit oude mannetjes. ‘Voulez vous me pomper une autre bière?, vroeg mijn vriend. Een luid gelach klonk op. Pomper betekent iets anders dan hij had gedacht.
Ze gaf hem een vette knipoog, tapte een pilsje en vertelde dat ze al acht jaar in deze streek woonde en pas vorig jaar een prachtige zwemplek had ontdekt. Op de Haut Folin, ergens in de bergen, het meest romantische meertje dat we ooit hadden gezien. Ze tekende een route op een bierviltje, ze wist het niet meer precies, maar als we het niet konden vinden, moesten we maar naar het chalet rijden van Rogier. Het meer hebben we die zomer in 1997 niet meer gevonden, wel het chalet.
Mairie in de Morvan (4)
Hoe primitief is het leven nog op het Franse platteland. Het huis van grandmère stond nog niet zo lang leeg, toch ontbrak elk spoor van sanitaire voorziening. Geen badkamer, geen toilet, zelfs geen poepgat in de tuin te ontdekken. De dood van de laatste bewoner, ton-ton, kon niet lang geleden zijn, de twee wilde katten die hij dagelijks te eten gaf, zwierven nog rond het huis. De buren hadden al geklaagd bij madame Litaudon, de eigenaresse en moeder van onze nieuwe vriend Gilles. Ze stonden nu voor hún deur te miauwen. Madame loste het probleem snel op, beide dieren bracht ze naar de dierenarts voor een spuitje.
In de Morvan kregen veel boeren pas in 1952 electriciteit, voorheen moest de lumière uit petroleumlampen komen. Aardgas is nog steeds een onbekend fenomeen, belangrijkste warmtebron is de houtoven waarop ook wordt gekookt. Daarom speelt het leven op het Franse platteland zich af in de keuken. Ook dat van ton-ton, die zo te zien alleen nog deze ruimte van het huis bewoonde, zijn hoge, ijzeren ziekenhuisledikant stond tegen de linkerkeukenmuur tegenover de schouw met de houtoven eronder.
Het huis van grandmère is hoger dan de andere huizen, het sierlijke hekwerk voor het raam boven de ingang wijst erop dat het ooit een mairie was, een stadhuis of ambtswoning van de burgemeester. Omstreeks 1780 gebouwd, misschien iets later, behoort het tot de oudste huizen van het dorp, dat boven op een berg ligt. Vroeger moet hier veel bedrijvigheid zijn geweest, een bakker, kruidenier, slager, smederij, misschien zelfs een café. Nu is het niet meer dan een handjevol lage huizen, willekeurig over de helling uitgestrooid.
Ze hebben stapelmuren van natuursteen en leem en dakpannen van leisteen of hout. De meeste buitenmuren zijn later gepleisterd, de muren van de mairie gelukkig niet, maar het oorspronkelijk houten dak is vervangen door een goedkope, foeilelijke bedekking van golfplaten. Langs de weg, die zich door het dorp naar beneden slingert richting watermolen, staat een wirwar van stallen, schuren, berghokken. Daartussen overwoekerde, verroeste landbouwmachines en auto’s.
De mairie is tegen de helling gebouwd, aan de rand van het bos. Tussen bos en huis ligt een waterbassin van een halve meter diep, voor de komst van de wasmachine deden de vrouwen hier de was. Een continue stroom kristalhelder bergwater stroomt erboven in, loopt eronder uit. Wij liepen achter onze nieuwe Franse vriend aan, het pad op langs de schuur naar het weiland beneden. In het midden drie prachtige, oude fruitbomen. We klommen weer omhoog naar het huis, dat uitkijkt over een diep dal. Aan de achterkant met de hoge ramen ziet het er statiger uit dan aan de lagere voorkant, verscholen achter groen. Gilles dook onmiddellijk de kelder in om terug te komen met een fles wijn. In de tuin gezeten keken we hoe de ondergaande zon de gele en groene heuvels bescheen. De lappendeken van stukjes weiland en bos doet aan Toscane in Italië denken.
Ik keek naar mijn geliefde, van pure opwinding was hij wit weggetrokken. Toen wist ik het meteen: hij wil dit huis. Over een uur zou het stikdonker zijn. We moesten nog eten, een slaapplaats zoeken. Achter in onze Opel Ascona lagen een tent, luchtmatrassen en twee campingstoeltjes. Voor het geval dat. Op zoek naar een gîte met chambres d’hôte, kamers met ontbijt, waren we in het chalet van Rogier op de Haut-Folin blijven hangen. En nu zat ik in de tuin van een onbekende met een man die verliefd was geworden op een mairie in de Morvan.
Mairie in de Morvan (5)
Het interieur van het huis is als een oude foto. De keukenmuren hebben alle schakeringen rookbruin, het balkenplafond is roetzwart. Alles bois de chêne, eikenhout. De planken tussen de balken liggen niet zoals bij een oud-Hollands plafond dwars, maar lopen à la Francaise parallel aan de balk. In de grote statige kamer achter de keuken zijn de ruiten stuk, zwaluwen maken messcherpe duikvluchten van buiten naar binnen, hun nesten kleven aan de balk.
In de kelder liggen flessen wijn van zwarte en rode bessen, weckflessen gevuld met perziken, peren, pruimen, sperciebonen en aardewerken potten en grote mandflessen met waterslotjes. De planken van de keukenkast buigen door onder stapels serviesgoed, van antieke kristallen glazen en bonbonnières tot kop en schotels uit de jaren vijftig, elke generatie heeft wat achtergelaten.
We stappen de geschiedenis binnen van vijftig jaar bewoning. In de grote kamer staan houten ledikanten met krullen op kleine verroeste wieltjes, daarop liggen roze handgemaakte, doorgestikte molton spreien en kussens met kant. En un table de toilette, een wastafel met spiegel, lampetkan en -kom. Op de schouw van natuursteen liggen stoffige schilderijtjes, tweedehands crucifixen, brokkelige Mariabeeldjes en een Paus Pius de XIIe van glas. Familie Litaudon was zeer katholiek, we hoorden later dat in deze ruimte zelfs missen werden opgedragen.
Een halve eeuw geleden moeten al die kleine boerderijen in de Morvan nog volop in bedrijf zijn geweest. Vijf koeien op stal voor melk en vlees, een varken, paar konijnen en wat kippen voor de huisslacht. Elke boer verbouwde zijn eigen graan, om zelf brood te bakken en had een stukje bos voor zijn energievoorziening. In de gang staat de meelkist, een eikenhouten tafel met een schuifblad en een kuip eronder, de oude broodoven is de grote bult bedekt met wilde aarbeien, naast de voordeur.
Na een paar flessen wijn hadden wij met toestemming van onze nieuwe vriend Gilles in het donker snel de tent opgezet in de tuin. Hij stond een beetje schuin, net als de tuin. Gilles gaf ons de sleutel. ‘Hij sliep wel bij zijn moeder in Autun,’ zei hij na afloop van het etentje in het dichtbijzijnde restaurant dat is gevestigd in le vieux l’école van het hogergelegen dorp. De kinderen van ons dorp namen het bospad bovenlangs, in de winter langlauften ze naar school.
Hun houten ski’s staan nog op zolder, net als hun speelgoed, het interieur van vier lelijke eenden en de inhoud van een ijzerwinkel. Er is jaren niemand meer geweest. Er liggen roestige bijlen, vijlen, hamers, schroefjes, spijkers, drie electromotoren en een dorsmachine. De banken, wielen en sturen van een 2 CV, houten stoelen met kapotte rieten zittingen, gebutste koekenpannen, pannen van beschadigd email, stapels oude kranten, lege glazen Nescafépotjes, katrollen, kettingen in oranje meniepoeder, kapotte schoorsteenborstels, roestig prikkeldraad, een gigantische kluwen hooipaktouw en vier verweerde spiegels in houten lijsten.
In een la van de keukentafel vinden we messen met houten handvatten, in een kast een 2126 bladzijden dik boek, Recueil-Formulaire de la vie pratique et des affaires. Een gids uit 1933, geschreven door een notaris uit Parijs, om brieven of aanvraagformulieren op te stellen voor allerlei pratische levenszaken in verband met geboorte, huwelijk en dood. In de kantlijn heeft iemand de prijs van een acte, 1franc 20, doorgestreept en er 1,90 van gemaakt. Met de tijden veranderen de prijzen, ook toen al. Zo beweegt er toch nog iets op de foto van dit huis, waar voor onze komst alles stilstond.
Mairie in de Morvan (6)
Autun is de stad van de verleidelijke Eva. Steenhouwer Gislebert beeldde haar rond 1130 liggend op knie en elleboog uit, op het portaal van de kathedraal Saint-Lazare in Autun. Met de linkerhand graait ze naar een appel, de rechterhand houdt ze onder de kin, haar borsten voor iedereen zichtbaar. Gislebert schreef zijn naam onder de voeten van de Almachtige, die in Het Laatste Oordeel op het hoofdportaal toekijkt hoe de zielen worden gewogen.
De Eva van Gislebert is geen schuldbewuste vrouw, maar een jong wulps meisje met grote sensuele ogen en weelderig lang haar. Ze heeft er duidelijk plezier in Adams lusten op te wekken. En ook die van de voorbijgangers. Lonkend lag ze ooit aan de rand van het noordportaal, alsof zij zweefde. Die zichtbare levensdrift was haar redding. Kerkvorsten ergerden zich aan de nadrukkelijke wulpsheid van de eerste mens op hun kerk. Eva verdween in de kelders, nu onderdeel van Le Musée Rolin. In 1766 pleisterde men zelfs al het felrealistische beeldhouwwerk van Gislebert in het timpaan op het portaal weg. Gelukkig maar, het bleef hierdoor uit handen van vernielzuchtige revolutionairen tijdens de beeldenstorm.
De spitse toren van de kathedraal in Autun is vanuit ons huis goed te zien. Drie dagen hadden we de voormalige mairie voor onszelf. ‘Zullen we? Ik wil geen tweede huis. Zo’n gelegenheid krijgen we nooit meer. Overal staan huizen leeg. Italië is leuker. Veel te heet.’ Over één ding waren we het eens: het uitzicht is grandioos.’ Elke dag kwam Gilles even langs voor un petit coup, hij bleek een aardige man van een jaar of dertig. Een jongen nog, met sluik, donker haar en veel babyvet, drank en sigaretten. Een jongen die niet wilde deugen en iets had goed te maken met zijn moeder, een oud-lerares. In ons zag hij zijn kans schoon weer bij haar in de gunst te komen. ‘Ik heb het huis bijna verkocht, mama! Aan een stel Hollanders.’
Samen met Gilles maakten we kennis n met de lokale restaurants. We moesten op bezoek bij een vriend, die met vrouw, kind en schoonmoeder in een net aangeschafte bouwval woonde en een goede aannemer kende. Hij maakte brede armbewegingen naar het weiland, waar nu de koeien van de buurman graasden. ‘Allemaal van jullie, straks.’ A. begon meteen het gras te bewerken met een roestige zeis. We hadden nog één dag te gaan, daarna moesten we onze vier kinderen ophalen ergens in Zuid-Frankrijk.
Zo stonden we ‘s middags om drie uur onder de Almachtige op de Saint-Lazare in Autun te wachten op madame Litaudon, de eigenaresse van het huis. In het visioen van Het Laatste Oordeel rijzen de doden bevend van angst uit hun graven op. Sommigen worden al aangevallen door slangen of met grote klauwen omhoog getrokken door behaarde monsters met puntige oren. Hun lot hangt letterlijk in de weegschaal, waaraan duivels rukken aan de ene kant en engelen trekken aan de andere.
Dezelfde nachtmerrieachtige fantasieën speelden door mijn hoofd. Wat moest ik in godsnaam met een mairie in de Morvan. Familie Litaudon woonde in een buitenwijk, zenuwachtig zaten we in bloemetjesfauteuils in een nieuwbouwwoning temidden van burgermansweelde. ‘Laat de koop maar aan mij over,’ had ik tegen A. gezegd. Schrijvers hebben geen benul van harde valuta. Eerst even een vrijblijvend gesprek, dan voorzichtig polsen wat de prijs is, vervolgens wegrijden en erover nadenken. Dat was de juiste volgorde van zaken. Nog vóór het spel van bieden begon, maakte ik een kapitale fout. ‘Qui’, zei Madame onmiddellijk.
‘Nooit een bedrag noemen,’ zei mijn vriendin die in huizen doet later. Ik was verleid.
Mairie in de Morvan (7)
Vertel Fransen dat je in hun land een tweede huis hebt gekocht en ze beginnen te stralen. ‘La France, le pays de cocagne, luilekkerland.’ De volgende vraag is: ‘Waar?’ De Morvan. Er valt even een oncomfortabele stilte, ze kijken mij aan alsof ik het over iets heel viezigs heb, over snot of over poepen. Die slechte reputatie van deze streek komt niet door de gure buien of de armoede, als gevolg van de schrale grond waarop geen druif wil groeien.
Oorzaak zijn de Galvachers, de voermannen uit de Haut-Morvan die uit gebrek aan werkgelegenheid van mei tot november met hun ossenwagens wegtrokken om zich te verhuren als seizoenarbeider in lager gelegen gebieden. Ze transporteerden boomstammen naar de houtopslag of ijzererts uit de mijnen naar de fabriek. De Galvachers stonden bekend als handige ossendrijvers en keiharde werkers, maar ook als ruwe kerels en zuiplappen.
Anno 2003 is de Galvacher verdwenen, de armoede niet. Elke ochtend om zes uur horen we motorgeluiden, Bernard rijdt naar zijn werk om pas tegen achten in de avond terug te keren. Hij is een klein mannetje van een jaar of vijftig, met een kromme rug, geen tand meer in zijn mond. Als ik hem een hand geef, is het alsof ik in grof schuurpapier knijp.
Bernard werkt als knecht bij een boer in een gehucht iets voorbij de watermolen, zes dagen per week. De enige dag dat hij niet hoeft te werken is zondag. Op die dag werkt le petit Bernard voor onze twee buurvrouwen. Hij maait hun gras, zaagt hout, in ruil voor zijn arbeid mag hij mee eten. Bernard draagt altijd truien met enorme gaten. In zijn huisje staat een tafel met vier stoelen en een televisie, aan het plafond hangt een neonbuis. Als le petit Bernard een handtekening moet zetten, plaatst hij een kruisje. Hij kan waarschijnlijk ook niet lezen. Zijn enige bezit is zijn trots.
Het is een lieve, vriendelijke man. Bonjour, comment ca va? We groeten hem, maken een praatje, constateren hoe zwaar zijn leven is. Toen we het huis net hadden, meenden we een bijdrage te kunnen leveren aan de verlichting ervan. Onze tuin was een wildernis. Misschien zou Bernard tegen royale vergoeding het gras kunnen maaien als wij er niet zijn? Een duidelijk non, was zijn antwoord.
Weken later moest het waterbassin schoongemaakt. Zondag stond petit Bernard met opgestroopte broekspijpen de wanden te schrobben. ‘Zal ik je helpen,’ vroeg A. Non, non. A. trok toch zijn spijkerbroek uit, hielp in onderbroek met spuiten en schrobben, de bloedzuigers hingen aan zijn onderbenen en Bernard lachte. Een uur later stond hij in onze tuin, een grote strimmer op zijn rug, een plastic bril op zijn hoofd. Zonder iets te zeggen ging hij aan het werk. Zijn armspieren lagen als dikke kabels onder zijn huid, het gras spatte alle kanten op.
De man van 1 meter 50 is zo sterk als een beer. Ik hark het losse gras bij elkaar, vlakbij het huis liggen drie dode jonge katjes. In het dichte struikgewas moet een nest zijn geweest, ze zijn in één keer door het strimmerdraad geveld, geen bloed te zien. We dolven het eerste dierengraf in de tuin, A. timmerde een kruis, de kinderen huilden.
Bittere tranen huilden ook de vrouwen van de Galvachers, voordat hun mannen van huis gingen. In het midden van de 19e eeuw waren het er 700, hun laatste ontmoetingsplaats lag op de weg naar Arleuf, bij le Co à Bussy. Het klaaglied van de Galvacher bevat de herinnering aan het treurige afscheid van huis en haard. In die tijd leek Frankrijk zeker niet op een pays de cocagne. Wie kon het de mannen kwalijk nemen dat ze, om de bittere smaak van het vertrek kwijt te raken, hun goutte dronken?
Mairie in de Morvan (8)
Mevrouw Litaudon liet ons een voorlopig koopcontract tekenen -de details kwamen in september wel – en gaf de sleutel, zodat we na twee weken kamperen ‘s nachts met vier kinderen achterin de auto naar ‘onze’ mairie reden. We hadden ze volgens de instructies opgehaald en daarbij de exen voorzichtig ingelicht over onze eventuele aankoop, maar met exen kun je nooit voorzichtig genoeg zijn. De eerste barstte in woede uit op een overvol terras in Valence, de ander voerde grimlachend een toneelstukje op voor de kinderen, op een drukbezet terras in Perpignan.
Na aankomst hakte A. onmiddellijk een paar bomen om, haalde het hek tussen het halfronde weiland en de tuin weg en timmerde een bank van oude planken. De kinderen ravotten met hooirollen in de wei, sliepen met zijn allen op zolder en vonden het dol. Er was echter één probleem. Waar moesten we ons ontlasten? ‘Wordt aan gewerkt,’ zei A. De volgende dag stond er een driehoekige kakstoel in de tuin, compleet met arm- en rugleuning. Poepen met het mooiste uitzicht van de wereld. Mijn jongste dochter D. vond de stoel te ruw en splinterig aan haar zachte billetjes en deed het voortaan op z’n Javaans, hurkend op de ‘bril’.
De kaktroon heeft twee jaar uitstekend dienst gedaan. Vrienden die gezellig langskwamen, moesten er ook aan geloven. ‘Nee, we kijken echt niet.’ De stoel scheidde de bokken van de schapen. De preutsen liepen schichtig met een closetrol onder hun arm richting stoel, om snel in de bosjes te verdwijnen. De met roze papier bedekte uitwerpselen van een bevriende uitgever, die met vrouw en kinderen op bezoek was, vonden we weken later nog tussen de struiken terug.
We waren die eerste zomer niet de enige bewoners van de mairie. Langs de muren renden muizen met pluimstaarten, zeldzame relmuizen volgens een bevriende bioloog, zwaluwen vlogen in en uit en in het stro op de vloer van de schuur huisden egels. Een hermelijnachtig dier had zijn nest gemaakt in een gat tussen de stenen van de zoldermuur, ik haalde er een vuiniszak grijs bont uit, en ‘s nachts werden we gewekt door een familie veldmuizen die in de katoenen stofzuigerzak woonde.
De meeste huizen staan aan de andere kant van het dorp, langs de weg naar de molen. De mairie ligt tegen het bos aan, samen met twee andere huizen. In het lage huis tussen het bos en onze mairie wonen twee bejaarde zusters, Elisabeth en Margaritte. Het huis boven ons is van de tachtigjarige Lucienne, die met haar zoon Alain woont. Mevrouw Litaudon en haar zoon Gîlles kwamen langs om voor de officiële aankoop wat spullen op te halen, tijdens die bezoeken leerden we iets over de onderlinge verhoudingen tussen de dorpsbewoners aan onze kant.
De voorkeur van madame was duidelijk. Als Lucienne met een blauw gebloemd schort en pantoffels over haar erf scharrelt, knikt madame naar haar en zegt: ‘Elle est une Chinoise’. Wat bedoelt ze? Zij heeft het achter haar ellebogen? Of zoals mijn moeder altijd over Indische mensen zei: ‘Je krijgt nooit helemaal hoogte van ze’? Mevrouw Litaudon verklaarde over zoon Alain : ‘Il est très simple’. Dat lijkt bij de vijftigjarige boer wel mee te vallen, met de twee meisjes en de jongen die vanaf de eerste dag zwijgend voor onze deur stonden, is het anders gesteld. Ze staarden en reageerden niet op wat je zei.
‘Kun je die debielen wegsturen?’, vroegen onze kinderen die de hele dag door ze werden bespied. Op een middag kwam D. huilend thuis, de gekken stonden naar haar te gluren, terwijl ze net… Eigen schuld, dan moet je maar op de kakstoel van A. gaan en niet in de vrije natuur.
Mairie in de Morvan (9)
Met een huis in Frankrijk krijg je de dorpsbewoners er gratis bij. Gepokt en gemazeld in Amsterdam moest ik daar erg aan wennen. Mijn eigen familie weet ik buiten de deur te houden, met onze Franse buurvrouw lukt dat niet. Zittend op het leuningloze, betonnen trapje voor haar huis ziet Lucienne op ons neer of komt sloffend op pantoffels, benen gestoken in kousen met ladders, versleten vest om de schouders, haar geschenken aanbieden.
Ze diept een paar eieren uit de zak van haar rafelige mouwschort, deelt plakken chocolade uit aan de kinderen of zet een weckpot met bruine of gelige inhoud op de keukentafel. Sinds haar rondscharrelende kippen mijn bloeiende planten uitkrabben, geeft ze ook ruw uit de grond getrokken stekjes.
Haar handen en voeten zijn gezwollen van het vocht, haar gezicht is doorgroefd met zorgrimpels, om haar ogen en neus zitten zwarte meeëters en ze riekt. Lucienne heeft een hard bestaan geleid, dik in de tachtig staat ze met een geknoopte zakdoek op haar hoofd nog te zwoegen in de moestuin. Haar vijftigjarige zoon Alain leunt helemaal op zijn moeder. ‘Hoe moet dat als ik er niet meer ben?’ Zuchtend haalt ze haar schouders op.
Lucienne is een nicht van de beide zusters naast ons. Iedereen is hier neef en nicht van elkaar, zelfs de aannemer die we via een Nederlandse hoteleigenaresse in de buurt vonden. Zo’n aannemer, dus. Sinds de populariteit van Frances Mayes, Een huis in Toscane kan iedereen er over mee praten. Het vervelende is, dat alle cliché’s over buitenlandse aannemers nog waar zijn ook.
‘Bon courage avec votre ruïne’, zei de schriele echtgenoot van mevrouw Litaudon na het tekenen van het koopcontract in de statige werkkamer van Notaire Joos. Er moest veel aan de mairie gebeuren, dat is waar. Nadeel van een tweede huis in Frankrijk wordt dan, dat het in Frankrijk ligt. Met zoveel opknapwerk is de Morvan opeens erg ver weg. De verbrokkelde rode plavuizen, de diepe scheuren in de afgebladderde wanden, het golvende en gebroken glas in de ruitjes, ze frusteren als de werkuren zo beperkt zijn. Ondernemende landgenoten weten dat. Nog geen dag na aankoop had een Hollander uit de regio zijn visitekaartje onder onze voordeur door geschoven. Een week later ontmoetten we de man met een roodgeaderde neus bij de glasbak: ‘Dank u we zoeken zelf wel een aannemer’.
De onze kent de mairie goed, hij heeft er als kind vaak gelogeerd. Zijn eerste klus was een badkamer met toilet. Quinze jours, zei hij. Opgewonden openden we na een reis door Italië van drie weken de voordeur. Niets gedaan. Na veel soebatten, leuren, marchanderen en doorbieden konden we na twee jaar douchen en zo gaat het nog steeds: alles komt er, alleen weet je nooit hoe en wanneer.
Onze aannemers is familie, dat stelt gerust. De zusters bakten vroeger wafels voor hem, nog steeds wipt hij even bij ze langs. En als Lucienne met weemoed over haar gestorven echtgenoot vertelt dat hij zo’n fijne man was, weet onzeaannemer dat het een hufter was, die vrouw en kinderen sloeg en veel te veel dronk. Zelf is hij jaren geleden gestopt, hij drinkt alleen nog koffie.
Eén grote familie, je houdt ze niet buiten de deur. Doreau, Blanchot, Duvernois, Duvernoy, Pauchard, allemaal neven en nichten. Ze leggen het je graag nog eens een keertje uit, behalve als ze dezelfde achternaam hebben. Zoals de drie achterlijke kinderen die de eerste jaren zwijgend bij ons voor de deur stonden, levend bewijs van foute teeltkeuze binnen de familiekring. Buurvrouw Lucienne knikte zeer beslist met haar oude hoofd: Non, ce n’est pas de la famille.
Mairie in de Morvan (11)
Politieke omwentelingen en oorlogen laten hun sporen achter. Zo wist buurvrouw Elisabeth te vertellen, welke heldenrol ons huis in de Morvan speelde tijdens de Franse Revolutie. Toen het gepeupel het kerkje met de spitse toren van het nabijgelegen dorp Glux-en-Glenne bestormde, lag de mooie crucifix veilig opgeborgen in onze cave. Vanwege dit wapenfeit weten we nu, dat het huis in ieder geval vóór 1789 is gebouwd.
Toen het geen raadhuis meer was, bood het onderkomen aan de Ursulines die hier hun godsdienstlessen gaven. Tijdens het schoonmaken vonden we overal restanten van dit rijke roomse verleden.
Tussen versleten crucifixen en onthoofde mariabeeldjes lag ook een bidprentje voor Abbé Camille Bornet: mort pour la patrie op 9 juni 1944. De tragische dood van deze pastoor van Glux-en-Glenne, die op 48-jarige leeftijd door de nazi’s is doodgemarteld, was één van de eerste verhalen die Elisabeth me vertelde. In haar keurige tussen-de-lijntjes- handschrift heeft ze het allemaal opgeschreven, een bloederige geschiedenis in een groen schoolschrift met een foto van een Francoise Hardy-achtig meisje met ponyhaar erop.
Camille Bornet was een forse man met een snor, die als legerofficier in de Eerste Wereldoorlog zijn strepen had verdiend. De pastoor werd bij de mobilisatie van Frankrijk, in 1939, opgeroepen en door de Duitsers krijgsgevangen gemaakt. In 1942 lieten ze hem vrij.
De Morvan met haar ontoegankelijke bossen en duizenden gehuchten was in de Tweede Wereldoorlog een ideale omgeving voor de Franse verzetsbeweging, de Maquis. Teruggekeerd verleende pastoor Bornet, net als vele andere geestelijken, steun aan de verzetsjongens. Hij bezocht hun legerplaatsen in de bossen om een dodenmis te houden voor omgekomen kameraden, in de ogen van de Duitsers een terroristische activiteit waar de doodstraf op stond.
Op 31 mei wordt Bornet met twintig anderen, op beschuldiging van d’être des terroristes, gearresteerd en naar Nevers gebracht. De volgende dag werden de gevangenen op transport gesteld naar concentratiekamp Dachau, behalve onze pastoor. Hij wordt vastgehouden in een villa van de Gestapo, ironisch genoeg, gelegen aan de rue Jeanne-d’Arc. Wat was er gebeurd? Bornet had zich de woede van de vijand op zijn hals gehaald door een brief de gevangenis uit te smokkelen, waarin hij verklaarde slachtoffer te zijn geworden van ‘een ernstige, leugenachtige aanklacht’. Op 6 juni brengt René Bornet in gezelschap van een pastoor nog een bezoek aan de villa, met een verzoek tot vrijlating.
Elisabeth schrijft in haar schriftje: ‘Broer René zei tgen de hoofdcommandant van de Gestapo: “Heeft hij wapens gesmokkeld of gewelddadige acties verricht?” De man antwoordde niet, ijsbeerde even zwijgend door de kamer als een tijger in een kooi en schreeuwde toen: “Uw broer is veel gevaarlijker dan een gewone terrorist. Met zijn grote geestelijke invloed is hij vijand no. 1!”‘
Diezelfde avond brachten ze de pastoor over naar Chalon-sur-Saône, waar een Franse gevangenisbewaarder drie dagen later zijn kapot geslagen lichaam vindt. Naakt en ontdaan van soutane en bijbel hoopten de nazi’s de moord geheim te houden, maar de cipier Jules Biotte herkende hem. De taaie oorlogsstrijder was niet bezweken aan de martelingen, maar in coma geraakt. Waarschijnlijk is hij door een verpleger met een steekwond in zijn hart uit zijn lijden verlost. Op deze manier eindigde het leven van Abbé Camille Bornet in een cel in Chalon, beschuldigd van het verspreiden van Gods woord in de bossen van de Morvan. Hij had beter in de kelder van onze mairie kunnen onderduiken, maar Gods woord kruipt waar het niet gaan kan.
Mairie in de Morvan (12)
Ons vakantiehuis ligt in de gezondste streek van Frankrijk, geen industrie, geen wijnbouw, geen intensieve landbouw, alleen bos en frisse lucht. De vrouwen in de Morvan hadden de reputatie erg gezond te zijn, wat de kwaliteit van hun melk ten goede zou komen. De dames uit betere kringen lieten vroeger het zogen van hun nageslacht graag over aan een min en de vrouwen in deze straatarme streek begrepen al snel, dat ze met hun borsten veel geld konden verdienen.
De nourrices morvandelles werden een begrip. Ze traden in dienst van rijke families, terwijl hun mannen naar de wijnstreek gingen om zich met os en wagen te verhuren als galvacher. Rond 1850 was er sprake van een ware zuivelindustrie. Eerst werkten de zoogmoeders sur lieu. De zwangere, rijke dames reisden naar de Morvan om kennis te maken met de jonge vrouw en te bespreken hoelang en waar de baby gedurende de zoogtijd zou verblijven.
De leefomstandigheden bleken toch iets minder gezond dan men dacht. In 1865 stelde een Parijse arts vast, dat 70% van de baby’s vanwege de slechte hygiënische toestanden in hun eerste levensjaar stierf. Er werd een wet gemaakt die deze praktijken verbood. Sindsdien werkten de zoogmoeders sur place. Met of zonder eigen kind trokken ze naar de grote steden en werden als min in de familie opgenomen.
Vaak bleven ze jarenlang als kinderverzorgster in dienst, namen deel aan het dagelijks leven en vergezelden de familie naar het buitenhuis aan zee of in de bergen. Alles wat ze verdienden werd naar huis gestuurd. Zo financierden duizenden vrouwen in de Morvan de aankoop van een eigen huis of een dak van leisteen ter vervanging van het oude strodak. Ze werden spottend maison of toit de lait genoemd, want er was veel kritiek op deze vrouwen, die harteloos man en kind in de steek lieten om zich te verkopen aan de rijken.
Met de komst van de zuigfles, rond 1920, verdween deze bijzondere zuivelindustrie. De lucht in de Morvan was nog steeds de gezondste en de bewoners konden een aanvulling op het inkomen goed gebruiken, zo bleef de gewoonte wezen of ongewenste kinderen hier onder te brengen. Deze Enfants de L’Assistance Public bleven meestal voor hun leven. In totaal zijn er 50.000 Parijse kinderen bij pleeggezinnen in de Morvan ondergebracht. Een van deze weeskinderen werd later de bekende schrijver Jean Genet.
Dat deze ‘zuivelindustrie’ grote gevolgen heeft gehad voor het familieleven laat zich raden. De vrouwen waren na terugkomst vervreemd van man en kind. Gewend aan het leven in gegoede kringen, accepteerden ze de ruwe omgangsvormen niet meer van hun echtgenoten, die als galvacher aan de drank waren geraakt. En wat te denken van die arme met geitenmelk grootgebrachte kinderen?
Ik heb er nog één gekend, een tandeloze, chagrijnige grijsaard in een rolstoel. Toen wij net ons huis hadden gekocht, zat hij krom en zwijgend voor de deur langs de weg: Etienne, de echtgenoot van buurvrouw Lucienne. Toen hij nog leefde zag ze er altijd slordig en afgetobd uit, na zijn dood bloeide onze lieve, oude buurvrouw helemaal op. De aannemer kwam met de verklaring, Etienne was een zuiplap, die zijn vrouw en kinderen sloeg.
Zijn 20-jarige moeder werkte als min in Dôle, een stadje in de Jura. Ze liet haar zoontje achter in de Morvan. Toen hij drie jaar oud was, sneuvelde zijn vader als soldaat in de Eerste Wereldoorlog. ‘Ik hoop dat het goed met je gaat’, schreef zijn moeder achter op een ansichtkaart, ‘misschien kom ik volgend jaar met Kerst een paar dagen naar huis’. Het zou niet lang duren voordat Etienne de geitenmelk voor wijn verruilde.
Mairie in de Morvan (13)
Het is elke keer weer een bijzondere ervaring, de autorit van Amsterdam naar ons vakantiehuis in de Morvan. Eerst moeten we ons door de Hollandse files heen worstelen, daarna bumper rijden rond Antwerpen om bij het grensmonument opgelucht vast te stellen, dat de lucht blauwer, de zon warmer, het landschap golvender en de wegen mooier zijn.
Nog één obstakel, de ringweg om Parijs. Aan de oostkant passeren we fabrieken, halen de raarste manoeuvres uit om motorrijders te ontwijken, die aan een racewedstrijd lijken mee te doen en constateren weer hoe slecht de Fransen rijden. Dan werpen we een blik op onze lievelingsruïne van een 18e eeuwse kasteel en draaien de splinternieuwe péage op richting Auxerre.
We geven gas en zoeven over een vrijwel lege zesbaans weg, waar zo nu en dan een auto rijdt. Vooral op een doordeweekse dag. Een auto, zo nu en dan. Wat een luxe. Zo moeten het bij ons in de jaren vijftig ook zijn geweest. Van Parijs naar Auxerre krijg je het uitzicht er gratis bij. Lang uitgestrekte korenvelden, kilometers akker wuivend graan, geen boom, geen huis te zien. Ik snuif de zoete lucht op van de knalgele koolzaadvelden, kijk naar een eenzame graansilo en alle gisterens vallen van me af.
Een jaar geleden reden A. en ik voor de zoveelste keer ‘ons’ dorp binnen. Laatste, scherpe bocht bij de schuur van boer Alain, waar altijd een berg mest voor ligt, langs het huis dat vroeger leegstond, maar nu zijn zuster toebehoort, die in Marseille woont en getrouwd is met een bankier. Terwijl we onze mairie al zien liggen, verlangend naar een glas witte wijn, horen we: ‘Welcome to our village’. Als door een wesp gestoken draait A. zich om. Wat? Een Engelsman! Óns dorp zal hij bedoelen.
Ingeklemd tussen het huis van de zuster en een schuur staat een huisje met een lelijk wit balkon ervoor. Er zitten een man en een vrouw op, van rond de zestig. De Engelsen. Hij heeft een rond blozend gezicht, zij kijkt streng. Ze hebben het voor veel geld aangeschaft, de tuin naast de mesthoop is niet meer dan een groene postzegel met een dennenboom erin. De vorige eigenaar is Richard Strechny, de gepensioneerde metselaar in het grote huis met de bloemen.
Zijn vader was een Russische zeeman. Hij lag in de haven van Marseille, toen de revolutie uitbrak. ‘Ik ga niet terug’, dacht hij en maakte kennis met een meisje uit de Morvan. Als ik ‘s morgens mijn rondje maak, staat de kwieke vijfenzeventigjarige met de grote snor me al op te wachten voor een praatje. ‘Mijn moeder heeft 48 jaar van haar leven gewerkt,’ vertelt Richard.
Zijn ouders werkten in een autofabriek van Citroën in Parijs. Twee keer per jaar kwamen ze naar huis, hun zoon lieten ze achter bij een nourrice. Overdag zat hij op school, in het huis ernaast gebruikte hij de warme maaltijd, de avonden bracht hij door bij de kinderverzorgster. Oh, die verhalen van verwaarloosde kinderen, het Franse familieleven stelt bar weinig voor. Geen wonder dat er deze zomer zoveel bejaarden in eenzaamheid aan de hitte bezweken.
Na zijn pensionering ging Richard terug naar zijn geboortedorp. Hij heeft goed verdiend. Ook aan de Engelsen. Zij spreekt een beetje Frans en nodigde ter verwelkoming alle buren uit for a drink. De volgende dag doet hij bij ons zijn beklag, zijn kamer vol kwekkende Fransen, I couldn’t understand a word. Ze nemen hun sociale inburgering serieus. Elke mogelijkheid tot contact wordt aangegrepen. Cup of tea, love? Geen sociale verplichtingen hier, a.u.b. Helaas staat de vuilniscontainer tegenover hun witte balkon. Ons huisvuil hoopt zich op. We sluipen in het donker naar de container. Wanna beer? Engelsen in de Morvan, het blijft wennen voor een Nederlander.
In: De Telegraaf Reiskrant juni-september/ 2003
Mairie in de Morvan (1)
In 1997 heb ik een huis gekocht in de Morvan. Het staat op een berg aan de rand van een bos, in een streek die bekend staat als erg smerig. Smerig is het huis ook. Nog voor het koopcontract is getekend, gooi ik dagen achtereen emmers water tegen de muren van de keuken. Een dikke, donkerbruine drab stroomt traag naar beneden tot ik met mijn enkels in drie eeuwen oude koffiedik sta, vermengd met het meest bijtende schoonmaakmiddel dat ik ken Saint Marc. Mijn gezicht, armen en benen vol bruine spetters.
Ik was die zomer in 1997 helemaal niet op zoek naar een huis in Frankrijk. Samen met mijn nieuwe liefde was ik in een chalet in de Morvan beland voor een vin blanc, toen we zomaar wat vroegen naar de prijzen van de huizen, bij barman Rogier. Rogier was een gezellige Fransman, klein, donker, altijd uit op een praatje. Hij kende al zijn klanten, zelfs toeristen zoals wij die voor de tweede keer kwamen. ‘Er staat van alles leeg, maar in deze streek koop je geen huis via een makelaar, betaal je veel te veel, je moet de mensen kennen.’ Hij knikte, zijn donkere ogen glommen. Wij knikten ook, bestelden nog een vin blanc, aten crêpes, rookten sigaretten, genoten van het uitzicht op het terras.
Het chalet van barman Rogier was zo’n vakantieplek waar je van droomt. Een romantische blokhut met een puntdak, een lang balkon en een terras met tafels en banken. Je moest het weten, anders vond je het nooit. Verscholen tussen berken en naaldbomen stond het op de hoogste berg van de Morvan, de Haut Folin. ‘s Winters was het een langlaufcentrum, ‘s zomers een verblijfplaats voor wandelaars en deelnemers aan paardentochten, die hier worden georganiseerd.
De Morvan is een bosrijk, beschermd natuurgebied in Bourgondië, waar ze niet op hout hoeven te besparen. In mijn herinnering waren de kap en het balkon van het chalet rijk versierd met houtsnijwerk. Of dat werkelijk zo was, valt niet meer te controleren. Drie jaar geleden ging het chalet in vlammen op, niets meer van over dan een zwart geblakerd hoopje afval in het groen. Er waren geruchten, Rogier zou het misschien zelf hebben aangestoken.
Wij hebben de kleine, vrolijke Fransman sinds de brand nooit meer gezien, ook niet aan de bar van het hotel in het dichtstbijzijnde dorp, waar de mannen s’ morgens om tien uur achter hun petit vin blanc met citroenlimonade zitten. Niemand weet waar Rogier naar toe is gegaan. Over een paar jaar zullen de restanten van zijn chalet net zo overwoekerd zijn, als de roestige bordjes op de nooit gebruikte langlaufpistes van de Haut Folin.
Die zomer van 1997 dacht ik geen moment aan het kopen van een huis in de Morvan. We zaten op het terras, waar het rook naar dennennaalden, bloemetjes, tijm en andere kruiden. Ik hoorde de schelle roep van de buizerd en de stemmen van de mannen binnen, boeren uit de dorpen en gehuchten in de omgeving. Ze maakten hun grappen in een rap, onbegrijpelijk Frans. Rogier, met zijn snor en donkere ogen, liep druk pratend heen en weer tussen de bar en het keukentje erachter, waar hij zijn crêpes bakte. De paarden van een groep toeristen die hier overnachtten hinnikten in de wei.
Ik keek naar mijn ‘nieuwe’ Opel Ascona: ‘Een Turkenbak, mam’, zeiden mijn dochters bij aanschaf. En naar mijn nieuwe liefde: ‘Ik hoef toch niet naast hem te lopen!’. Dit is onze eerste vakantie samen. Het gezoem van de insecten, de warme avondlucht doortrokken van dennengeur. Opeens kwam Rogier naar buiten. ‘Vient, binnen staat iemand die heeft een huis voor jullie te koop.’
Mairie in de Morvan (2)
Wie aan Frankrijk denkt, denkt aan zon, lekker eten en mooie wijn. Twee van de drie ontbreken in de streek waar mijn huis staat. De Morvan is een dunbevolkt, ruig gebied zonder wijndruiven, waar het ook flink kan onweren. Daarom zeggen Bourgondiërs uit het welvarende Beaune dat er uit de Morvan niets goeds kan komen: Ni bonnes gens, ni bons vents, geen goede mensen en geen goede winden.
Volgens kenners is de Morvan een heel oud, zo niet het oudste stukje Frankrijk, tegelijk gevormd met de Ardennen en de Vogezen als onderdeel van het Centraal Massief, toen de rest nog onder de zeespiegel lag. Inmiddels zijn de bergen afgesleten tot heuvels, alleen de Haut Folin telt 901 meter. De grond is kalkarm, omdat de vroegere laag van afgezette merg en kalk door bijzondere geologische omstandigheden is verdwenen. In de Morvan zijn geen wijngaarden, maar honderden verkavelde stukjes weiland afgezet met kniehoge vlechtheggen.
Dat wij juli 1997 in een chalet op de Haut-Folin verzeild raakten, kwam doordat mijn nieuwe liefde niet van de zon houdt. Al wekenlang had ik vakantieplannen gemaakt. Zullen we gaan kamperen in Zuid-Frankrijk, een villa huren in Toscane, een hotel nemen in Umbrië of in een huisje gaan zitten op het strand van een Grieks eiland? Nee, teveel zon. Daarbij waren mijn vakantieplannen teveel een kopie van reeds ondernomen reizen met geliefden van vroeger.
Maar zelf kwam hij ook met een slap aftreksel van vakanties naar Zweden met ex-en, in een blokhut van vrienden aan een meer. Ik stelde me waterige ochtenden in uitgestrekte Zweedse bossen voor. Nat gras, druipende bomen. ‘Daar heb ik echt geen zin in,’ waarschuwde ik meteen. Mijn nieuwe liefde lijdt aan een huidziekte die van de zon je grootste vijand maakt, vandaar die hang naar Zweedse bossen.
Hij heeft vitiligo, twee kleine kinderen en is bang net zo’n neus te krijgen als Michael Jackson. ‘Mij krijg je niet in een tent,’ zei hij dreigend. ‘Ik hoef niet zo nodig weg, het is dat jij op reis wilt.’ Ik wilde met vakantie, vroeg me wanhopig af waar ik met die man naar toe kon gaan. Opeens had ik het: de Morvan. Het kan er flink regenen, weet ik uit ervaring, terwijl het in de rest van Frankrijk stralend weer is. Niet te heet, veel bossen, bochtige riviertjes, stuwmeren. Erg mooi.
Zo kwam het, dat we een paar weken later om acht uur ‘s avonds achter een wildvreemde Fransman aan reden die een huis te koop had. Hij heette Gilles, was een jaar of dertig en woonde in Lyon. Hij was ook op vakantie, zijn vrouw was van hem weggelopen, hij sliep in het huis van grandmère, die al jaren dood is. ‘Dronken we nog een vin blanc, une autre bière? Het oudste huis uit het dorp,’ zei Gilles trots en liet een grote, ouderwetse sleutel zien. ‘Grand terrain, beau panorama.’ Zijn rechterarm maakte een zwaaibeweging over de houten bar. Nu ook zijn tonton, de broer van zijn grootmoeder, was gestorven stond het huis leeg.
We wilden het zien. ‘Rij maar achter me aan,’ zei Gilles. Hij drukte zijn sigaret in de asbak uit, groette de mannen aan de bar en liep naar buiten. Wij volgden hem. Hij spurtte weg, wij er met de oude Opel Ascona achteraan. Het schemerde al, we scheurden over kronkelige smalle weggetjes, licht beneveld door de witte wijn zag ik de hoge bomen langs me heen schieten. ‘Het was half acht, ik had honger, waar reden we in vredesnaam naar toe?’ Gilles stopte bij een schuur met hoge deuren. Aan één ervan hing een bordje Contrôle Tuberculose 1994. Daar ga ik niet in, dacht ik.
Mairie in de Morvan (3)
Met een nieuwe liefde kun je beter geen plekken bezoeken, waar je eerder bent geweest, met andere dierbaren. We begonnen onze reis naar de Morvan in Château-Chinon, een slaperig provinciestadje, waarvan er zo veel zijn in Frankrijk. We namen een kamer in een klein hotel. De eigenaresse was een vrouw van een jaar of zestig, die een wild leven achter de rug had. Inktzwart geverfde haren, lange, glimmende jassen, rode puntschoenen, een divablik. Ze had altijd een klein hondje bij zich, net als Irma la Douce. Een echte Francaise zou mijn moeder zeggen.
Château-Chinon, de ‘hoofdstad’ van de Morvan, is niet meer dan een dorp, voor cultuur kun je beter naar stadjes als Autun of Avallon gaan. Enige kunstzinnige is de fontein met de felgekleurde beelden ontworpen door de kunstenares Niki De Saint Phalle. En het wonderlijk Musee du Septennat, gevuld met alle geschenken die Francois Mitterand als president van de Franse Republiek in zijn ambtstermijn ontving.
Mitterand is de beroemdste inwoner van de Morvan. Hij begon zijn politieke carrière als burgemeester van Château-Chinon, onder zijn bestuur werd het gebied, met een oppervlakte van ca. 197.000 ha, in 1970 tot regionaal natuurpark verklaard. De man die Frankrijk van 1981 tot 1995 regeerde was zeer geliefd. In zijn museum liggen meubels en tapijten uitgestald, vazen uit Griekenland, schalen uit Japan, een olifant uit India, een glazen Venetiaanse leeuw uit Italië en veel medailles. Na zijn dood in 1996 verraste hij de Fransen niet alleen met het bestaan van een officiële minnares en dochter, maar ook met de aankoop van een stuk grond op de Mont Beuvray in de Morvan. Hier had hij begraven willen worden.
We aten Coq au vin in het hotel en entrecôte met patat in de snackbar aan het plein, waar de jeugd verveeld rondhing. We maakten een door de Office du Tourisme uitgestippelde wandeling richting Arleuf, liepen door weilanden blauw van de korenbloemen, plukten wilde aardbeien en frambozen, opgetogen over de mooie natuur. De route op de ansichtkaart van de VVV bleek wel te hoog gegrepen voor ongeschoolde wandelaars als wij, op driekwart kregen we gelukkig een lift terug. Na twee dagen Château-Chinon begon ik last te krijgen van vroeger, van mijn vorige bezoek jaren geleden, toen het plensde en ik met twee kleine kinderen op een camping aan een meer stond. Na drie dagen regen lieten we de spullen en de tent achter, namen een hotel en moesten ons met twee kleine kinderen vermaken in Château-Chinon. Ik herinner me urenlange sessies in restaurants.
Dat gevoel van verveling blijft aan zo’n plek kleven. Het werd ook steeds warmer en ik wilde zwemmen. ‘Zwemmen is voor kinderen, dat doen volwassenen niet,’ zei mijn nieuwe liefde die niet van zon en van water houdt. In ons hotel zat een café, met een ingang aan de straatkant. ‘s Avonds stond onze hotelhoudster achter de tap, de cliëntèle bestond uit oude mannetjes. ‘Voulez vous me pomper une autre bière?, vroeg mijn vriend. Een luid gelach klonk op. Pomper betekent iets anders dan hij had gedacht.
Ze gaf hem een vette knipoog, tapte een pilsje en vertelde dat ze al acht jaar in deze streek woonde en pas vorig jaar een prachtige zwemplek had ontdekt. Op de Haut Folin, ergens in de bergen, het meest romantische meertje dat we ooit hadden gezien. Ze tekende een route op een bierviltje, ze wist het niet meer precies, maar als we het niet konden vinden, moesten we maar naar het chalet rijden van Rogier. Het meer hebben we die zomer in 1997 niet meer gevonden, wel het chalet.
Mairie in de Morvan (4)
Hoe primitief is het leven nog op het Franse platteland. Het huis van grandmère stond nog niet zo lang leeg, toch ontbrak elk spoor van sanitaire voorziening. Geen badkamer, geen toilet, zelfs geen poepgat in de tuin te ontdekken. De dood van de laatste bewoner, ton-ton, kon niet lang geleden zijn, de twee wilde katten die hij dagelijks te eten gaf, zwierven nog rond het huis. De buren hadden al geklaagd bij madame Litaudon, de eigenaresse en moeder van onze nieuwe vriend Gilles. Ze stonden nu voor hún deur te miauwen. Madame loste het probleem snel op, beide dieren bracht ze naar de dierenarts voor een spuitje.
In de Morvan kregen veel boeren pas in 1952 electriciteit, voorheen moest de lumière uit petroleumlampen komen. Aardgas is nog steeds een onbekend fenomeen, belangrijkste warmtebron is de houtoven waarop ook wordt gekookt. Daarom speelt het leven op het Franse platteland zich af in de keuken. Ook dat van ton-ton, die zo te zien alleen nog deze ruimte van het huis bewoonde, zijn hoge, ijzeren ziekenhuisledikant stond tegen de linkerkeukenmuur tegenover de schouw met de houtoven eronder.
Het huis van grandmère is hoger dan de andere huizen, het sierlijke hekwerk voor het raam boven de ingang wijst erop dat het ooit een mairie was, een stadhuis of ambtswoning van de burgemeester. Omstreeks 1780 gebouwd, misschien iets later, behoort het tot de oudste huizen van het dorp, dat boven op een berg ligt. Vroeger moet hier veel bedrijvigheid zijn geweest, een bakker, kruidenier, slager, smederij, misschien zelfs een café. Nu is het niet meer dan een handjevol lage huizen, willekeurig over de helling uitgestrooid.
Ze hebben stapelmuren van natuursteen en leem en dakpannen van leisteen of hout. De meeste buitenmuren zijn later gepleisterd, de muren van de mairie gelukkig niet, maar het oorspronkelijk houten dak is vervangen door een goedkope, foeilelijke bedekking van golfplaten. Langs de weg, die zich door het dorp naar beneden slingert richting watermolen, staat een wirwar van stallen, schuren, berghokken. Daartussen overwoekerde, verroeste landbouwmachines en auto’s.
De mairie is tegen de helling gebouwd, aan de rand van het bos. Tussen bos en huis ligt een waterbassin van een halve meter diep, voor de komst van de wasmachine deden de vrouwen hier de was. Een continue stroom kristalhelder bergwater stroomt erboven in, loopt eronder uit. Wij liepen achter onze nieuwe Franse vriend aan, het pad op langs de schuur naar het weiland beneden. In het midden drie prachtige, oude fruitbomen. We klommen weer omhoog naar het huis, dat uitkijkt over een diep dal. Aan de achterkant met de hoge ramen ziet het er statiger uit dan aan de lagere voorkant, verscholen achter groen. Gilles dook onmiddellijk de kelder in om terug te komen met een fles wijn. In de tuin gezeten keken we hoe de ondergaande zon de gele en groene heuvels bescheen. De lappendeken van stukjes weiland en bos doet aan Toscane in Italië denken.
Ik keek naar mijn geliefde, van pure opwinding was hij wit weggetrokken. Toen wist ik het meteen: hij wil dit huis. Over een uur zou het stikdonker zijn. We moesten nog eten, een slaapplaats zoeken. Achter in onze Opel Ascona lagen een tent, luchtmatrassen en twee campingstoeltjes. Voor het geval dat. Op zoek naar een gîte met chambres d’hôte, kamers met ontbijt, waren we in het chalet van Rogier op de Haut-Folin blijven hangen. En nu zat ik in de tuin van een onbekende met een man die verliefd was geworden op een mairie in de Morvan.
Mairie in de Morvan (5)
Het interieur van het huis is als een oude foto. De keukenmuren hebben alle schakeringen rookbruin, het balkenplafond is roetzwart. Alles bois de chêne, eikenhout. De planken tussen de balken liggen niet zoals bij een oud-Hollands plafond dwars, maar lopen à la Francaise parallel aan de balk. In de grote statige kamer achter de keuken zijn de ruiten stuk, zwaluwen maken messcherpe duikvluchten van buiten naar binnen, hun nesten kleven aan de balk.
In de kelder liggen flessen wijn van zwarte en rode bessen, weckflessen gevuld met perziken, peren, pruimen, sperciebonen en aardewerken potten en grote mandflessen met waterslotjes. De planken van de keukenkast buigen door onder stapels serviesgoed, van antieke kristallen glazen en bonbonnières tot kop en schotels uit de jaren vijftig, elke generatie heeft wat achtergelaten.
We stappen de geschiedenis binnen van vijftig jaar bewoning. In de grote kamer staan houten ledikanten met krullen op kleine verroeste wieltjes, daarop liggen roze handgemaakte, doorgestikte molton spreien en kussens met kant. En un table de toilette, een wastafel met spiegel, lampetkan en -kom. Op de schouw van natuursteen liggen stoffige schilderijtjes, tweedehands crucifixen, brokkelige Mariabeeldjes en een Paus Pius de XIIe van glas. Familie Litaudon was zeer katholiek, we hoorden later dat in deze ruimte zelfs missen werden opgedragen.
Een halve eeuw geleden moeten al die kleine boerderijen in de Morvan nog volop in bedrijf zijn geweest. Vijf koeien op stal voor melk en vlees, een varken, paar konijnen en wat kippen voor de huisslacht. Elke boer verbouwde zijn eigen graan, om zelf brood te bakken en had een stukje bos voor zijn energievoorziening. In de gang staat de meelkist, een eikenhouten tafel met een schuifblad en een kuip eronder, de oude broodoven is de grote bult bedekt met wilde aarbeien, naast de voordeur.
Na een paar flessen wijn hadden wij met toestemming van onze nieuwe vriend Gilles in het donker snel de tent opgezet in de tuin. Hij stond een beetje schuin, net als de tuin. Gilles gaf ons de sleutel. ‘Hij sliep wel bij zijn moeder in Autun,’ zei hij na afloop van het etentje in het dichtbijzijnde restaurant dat is gevestigd in le vieux l’école van het hogergelegen dorp. De kinderen van ons dorp namen het bospad bovenlangs, in de winter langlauften ze naar school.
Hun houten ski’s staan nog op zolder, net als hun speelgoed, het interieur van vier lelijke eenden en de inhoud van een ijzerwinkel. Er is jaren niemand meer geweest. Er liggen roestige bijlen, vijlen, hamers, schroefjes, spijkers, drie electromotoren en een dorsmachine. De banken, wielen en sturen van een 2 CV, houten stoelen met kapotte rieten zittingen, gebutste koekenpannen, pannen van beschadigd email, stapels oude kranten, lege glazen Nescafépotjes, katrollen, kettingen in oranje meniepoeder, kapotte schoorsteenborstels, roestig prikkeldraad, een gigantische kluwen hooipaktouw en vier verweerde spiegels in houten lijsten.
In een la van de keukentafel vinden we messen met houten handvatten, in een kast een 2126 bladzijden dik boek, Recueil-Formulaire de la vie pratique et des affaires. Een gids uit 1933, geschreven door een notaris uit Parijs, om brieven of aanvraagformulieren op te stellen voor allerlei pratische levenszaken in verband met geboorte, huwelijk en dood. In de kantlijn heeft iemand de prijs van een acte, 1franc 20, doorgestreept en er 1,90 van gemaakt. Met de tijden veranderen de prijzen, ook toen al. Zo beweegt er toch nog iets op de foto van dit huis, waar voor onze komst alles stilstond.
Mairie in de Morvan (6)
Autun is de stad van de verleidelijke Eva. Steenhouwer Gislebert beeldde haar rond 1130 liggend op knie en elleboog uit, op het portaal van de kathedraal Saint-Lazare in Autun. Met de linkerhand graait ze naar een appel, de rechterhand houdt ze onder de kin, haar borsten voor iedereen zichtbaar. Gislebert schreef zijn naam onder de voeten van de Almachtige, die in Het Laatste Oordeel op het hoofdportaal toekijkt hoe de zielen worden gewogen.
De Eva van Gislebert is geen schuldbewuste vrouw, maar een jong wulps meisje met grote sensuele ogen en weelderig lang haar. Ze heeft er duidelijk plezier in Adams lusten op te wekken. En ook die van de voorbijgangers. Lonkend lag ze ooit aan de rand van het noordportaal, alsof zij zweefde. Die zichtbare levensdrift was haar redding. Kerkvorsten ergerden zich aan de nadrukkelijke wulpsheid van de eerste mens op hun kerk. Eva verdween in de kelders, nu onderdeel van Le Musée Rolin. In 1766 pleisterde men zelfs al het felrealistische beeldhouwwerk van Gislebert in het timpaan op het portaal weg. Gelukkig maar, het bleef hierdoor uit handen van vernielzuchtige revolutionairen tijdens de beeldenstorm.
De spitse toren van de kathedraal in Autun is vanuit ons huis goed te zien. Drie dagen hadden we de voormalige mairie voor onszelf. ‘Zullen we? Ik wil geen tweede huis. Zo’n gelegenheid krijgen we nooit meer. Overal staan huizen leeg. Italië is leuker. Veel te heet.’ Over één ding waren we het eens: het uitzicht is grandioos.’ Elke dag kwam Gilles even langs voor un petit coup, hij bleek een aardige man van een jaar of dertig. Een jongen nog, met sluik, donker haar en veel babyvet, drank en sigaretten. Een jongen die niet wilde deugen en iets had goed te maken met zijn moeder, een oud-lerares. In ons zag hij zijn kans schoon weer bij haar in de gunst te komen. ‘Ik heb het huis bijna verkocht, mama! Aan een stel Hollanders.’
Samen met Gilles maakten we kennis n met de lokale restaurants. We moesten op bezoek bij een vriend, die met vrouw, kind en schoonmoeder in een net aangeschafte bouwval woonde en een goede aannemer kende. Hij maakte brede armbewegingen naar het weiland, waar nu de koeien van de buurman graasden. ‘Allemaal van jullie, straks.’ A. begon meteen het gras te bewerken met een roestige zeis. We hadden nog één dag te gaan, daarna moesten we onze vier kinderen ophalen ergens in Zuid-Frankrijk.
Zo stonden we ‘s middags om drie uur onder de Almachtige op de Saint-Lazare in Autun te wachten op madame Litaudon, de eigenaresse van het huis. In het visioen van Het Laatste Oordeel rijzen de doden bevend van angst uit hun graven op. Sommigen worden al aangevallen door slangen of met grote klauwen omhoog getrokken door behaarde monsters met puntige oren. Hun lot hangt letterlijk in de weegschaal, waaraan duivels rukken aan de ene kant en engelen trekken aan de andere.
Dezelfde nachtmerrieachtige fantasieën speelden door mijn hoofd. Wat moest ik in godsnaam met een mairie in de Morvan. Familie Litaudon woonde in een buitenwijk, zenuwachtig zaten we in bloemetjesfauteuils in een nieuwbouwwoning temidden van burgermansweelde. ‘Laat de koop maar aan mij over,’ had ik tegen A. gezegd. Schrijvers hebben geen benul van harde valuta. Eerst even een vrijblijvend gesprek, dan voorzichtig polsen wat de prijs is, vervolgens wegrijden en erover nadenken. Dat was de juiste volgorde van zaken. Nog vóór het spel van bieden begon, maakte ik een kapitale fout. ‘Qui’, zei Madame onmiddellijk.
‘Nooit een bedrag noemen,’ zei mijn vriendin die in huizen doet later. Ik was verleid.
Mairie in de Morvan (7)
Vertel Fransen dat je in hun land een tweede huis hebt gekocht en ze beginnen te stralen. ‘La France, le pays de cocagne, luilekkerland.’ De volgende vraag is: ‘Waar?’ De Morvan. Er valt even een oncomfortabele stilte, ze kijken mij aan alsof ik het over iets heel viezigs heb, over snot of over poepen. Die slechte reputatie van deze streek komt niet door de gure buien of de armoede, als gevolg van de schrale grond waarop geen druif wil groeien.
Oorzaak zijn de Galvachers, de voermannen uit de Haut-Morvan die uit gebrek aan werkgelegenheid van mei tot november met hun ossenwagens wegtrokken om zich te verhuren als seizoenarbeider in lager gelegen gebieden. Ze transporteerden boomstammen naar de houtopslag of ijzererts uit de mijnen naar de fabriek. De Galvachers stonden bekend als handige ossendrijvers en keiharde werkers, maar ook als ruwe kerels en zuiplappen.
Anno 2003 is de Galvacher verdwenen, de armoede niet. Elke ochtend om zes uur horen we motorgeluiden, Bernard rijdt naar zijn werk om pas tegen achten in de avond terug te keren. Hij is een klein mannetje van een jaar of vijftig, met een kromme rug, geen tand meer in zijn mond. Als ik hem een hand geef, is het alsof ik in grof schuurpapier knijp.
Bernard werkt als knecht bij een boer in een gehucht iets voorbij de watermolen, zes dagen per week. De enige dag dat hij niet hoeft te werken is zondag. Op die dag werkt le petit Bernard voor onze twee buurvrouwen. Hij maait hun gras, zaagt hout, in ruil voor zijn arbeid mag hij mee eten. Bernard draagt altijd truien met enorme gaten. In zijn huisje staat een tafel met vier stoelen en een televisie, aan het plafond hangt een neonbuis. Als le petit Bernard een handtekening moet zetten, plaatst hij een kruisje. Hij kan waarschijnlijk ook niet lezen. Zijn enige bezit is zijn trots.
Het is een lieve, vriendelijke man. Bonjour, comment ca va? We groeten hem, maken een praatje, constateren hoe zwaar zijn leven is. Toen we het huis net hadden, meenden we een bijdrage te kunnen leveren aan de verlichting ervan. Onze tuin was een wildernis. Misschien zou Bernard tegen royale vergoeding het gras kunnen maaien als wij er niet zijn? Een duidelijk non, was zijn antwoord.
Weken later moest het waterbassin schoongemaakt. Zondag stond petit Bernard met opgestroopte broekspijpen de wanden te schrobben. ‘Zal ik je helpen,’ vroeg A. Non, non. A. trok toch zijn spijkerbroek uit, hielp in onderbroek met spuiten en schrobben, de bloedzuigers hingen aan zijn onderbenen en Bernard lachte. Een uur later stond hij in onze tuin, een grote strimmer op zijn rug, een plastic bril op zijn hoofd. Zonder iets te zeggen ging hij aan het werk. Zijn armspieren lagen als dikke kabels onder zijn huid, het gras spatte alle kanten op.
De man van 1 meter 50 is zo sterk als een beer. Ik hark het losse gras bij elkaar, vlakbij het huis liggen drie dode jonge katjes. In het dichte struikgewas moet een nest zijn geweest, ze zijn in één keer door het strimmerdraad geveld, geen bloed te zien. We dolven het eerste dierengraf in de tuin, A. timmerde een kruis, de kinderen huilden.
Bittere tranen huilden ook de vrouwen van de Galvachers, voordat hun mannen van huis gingen. In het midden van de 19e eeuw waren het er 700, hun laatste ontmoetingsplaats lag op de weg naar Arleuf, bij le Co à Bussy. Het klaaglied van de Galvacher bevat de herinnering aan het treurige afscheid van huis en haard. In die tijd leek Frankrijk zeker niet op een pays de cocagne. Wie kon het de mannen kwalijk nemen dat ze, om de bittere smaak van het vertrek kwijt te raken, hun goutte dronken?
Mairie in de Morvan (8)
Mevrouw Litaudon liet ons een voorlopig koopcontract tekenen -de details kwamen in september wel – en gaf de sleutel, zodat we na twee weken kamperen ‘s nachts met vier kinderen achterin de auto naar ‘onze’ mairie reden. We hadden ze volgens de instructies opgehaald en daarbij de exen voorzichtig ingelicht over onze eventuele aankoop, maar met exen kun je nooit voorzichtig genoeg zijn. De eerste barstte in woede uit op een overvol terras in Valence, de ander voerde grimlachend een toneelstukje op voor de kinderen, op een drukbezet terras in Perpignan.
Na aankomst hakte A. onmiddellijk een paar bomen om, haalde het hek tussen het halfronde weiland en de tuin weg en timmerde een bank van oude planken. De kinderen ravotten met hooirollen in de wei, sliepen met zijn allen op zolder en vonden het dol. Er was echter één probleem. Waar moesten we ons ontlasten? ‘Wordt aan gewerkt,’ zei A. De volgende dag stond er een driehoekige kakstoel in de tuin, compleet met arm- en rugleuning. Poepen met het mooiste uitzicht van de wereld. Mijn jongste dochter D. vond de stoel te ruw en splinterig aan haar zachte billetjes en deed het voortaan op z’n Javaans, hurkend op de ‘bril’.
De kaktroon heeft twee jaar uitstekend dienst gedaan. Vrienden die gezellig langskwamen, moesten er ook aan geloven. ‘Nee, we kijken echt niet.’ De stoel scheidde de bokken van de schapen. De preutsen liepen schichtig met een closetrol onder hun arm richting stoel, om snel in de bosjes te verdwijnen. De met roze papier bedekte uitwerpselen van een bevriende uitgever, die met vrouw en kinderen op bezoek was, vonden we weken later nog tussen de struiken terug.
We waren die eerste zomer niet de enige bewoners van de mairie. Langs de muren renden muizen met pluimstaarten, zeldzame relmuizen volgens een bevriende bioloog, zwaluwen vlogen in en uit en in het stro op de vloer van de schuur huisden egels. Een hermelijnachtig dier had zijn nest gemaakt in een gat tussen de stenen van de zoldermuur, ik haalde er een vuiniszak grijs bont uit, en ‘s nachts werden we gewekt door een familie veldmuizen die in de katoenen stofzuigerzak woonde.
De meeste huizen staan aan de andere kant van het dorp, langs de weg naar de molen. De mairie ligt tegen het bos aan, samen met twee andere huizen. In het lage huis tussen het bos en onze mairie wonen twee bejaarde zusters, Elisabeth en Margaritte. Het huis boven ons is van de tachtigjarige Lucienne, die met haar zoon Alain woont. Mevrouw Litaudon en haar zoon Gîlles kwamen langs om voor de officiële aankoop wat spullen op te halen, tijdens die bezoeken leerden we iets over de onderlinge verhoudingen tussen de dorpsbewoners aan onze kant.
De voorkeur van madame was duidelijk. Als Lucienne met een blauw gebloemd schort en pantoffels over haar erf scharrelt, knikt madame naar haar en zegt: ‘Elle est une Chinoise’. Wat bedoelt ze? Zij heeft het achter haar ellebogen? Of zoals mijn moeder altijd over Indische mensen zei: ‘Je krijgt nooit helemaal hoogte van ze’? Mevrouw Litaudon verklaarde over zoon Alain : ‘Il est très simple’. Dat lijkt bij de vijftigjarige boer wel mee te vallen, met de twee meisjes en de jongen die vanaf de eerste dag zwijgend voor onze deur stonden, is het anders gesteld. Ze staarden en reageerden niet op wat je zei.
‘Kun je die debielen wegsturen?’, vroegen onze kinderen die de hele dag door ze werden bespied. Op een middag kwam D. huilend thuis, de gekken stonden naar haar te gluren, terwijl ze net… Eigen schuld, dan moet je maar op de kakstoel van A. gaan en niet in de vrije natuur.
Mairie in de Morvan (9)
Met een huis in Frankrijk krijg je de dorpsbewoners er gratis bij. Gepokt en gemazeld in Amsterdam moest ik daar erg aan wennen. Mijn eigen familie weet ik buiten de deur te houden, met onze Franse buurvrouw lukt dat niet. Zittend op het leuningloze, betonnen trapje voor haar huis ziet Lucienne op ons neer of komt sloffend op pantoffels, benen gestoken in kousen met ladders, versleten vest om de schouders, haar geschenken aanbieden.
Ze diept een paar eieren uit de zak van haar rafelige mouwschort, deelt plakken chocolade uit aan de kinderen of zet een weckpot met bruine of gelige inhoud op de keukentafel. Sinds haar rondscharrelende kippen mijn bloeiende planten uitkrabben, geeft ze ook ruw uit de grond getrokken stekjes.
Haar handen en voeten zijn gezwollen van het vocht, haar gezicht is doorgroefd met zorgrimpels, om haar ogen en neus zitten zwarte meeëters en ze riekt. Lucienne heeft een hard bestaan geleid, dik in de tachtig staat ze met een geknoopte zakdoek op haar hoofd nog te zwoegen in de moestuin. Haar vijftigjarige zoon Alain leunt helemaal op zijn moeder. ‘Hoe moet dat als ik er niet meer ben?’ Zuchtend haalt ze haar schouders op.
Lucienne is een nicht van de beide zusters naast ons. Iedereen is hier neef en nicht van elkaar, zelfs de aannemer die we via een Nederlandse hoteleigenaresse in de buurt vonden. Zo’n aannemer, dus. Sinds de populariteit van Frances Mayes, Een huis in Toscane kan iedereen er over mee praten. Het vervelende is, dat alle cliché’s over buitenlandse aannemers nog waar zijn ook.
‘Bon courage avec votre ruïne’, zei de schriele echtgenoot van mevrouw Litaudon na het tekenen van het koopcontract in de statige werkkamer van Notaire Joos. Er moest veel aan de mairie gebeuren, dat is waar. Nadeel van een tweede huis in Frankrijk wordt dan, dat het in Frankrijk ligt. Met zoveel opknapwerk is de Morvan opeens erg ver weg. De verbrokkelde rode plavuizen, de diepe scheuren in de afgebladderde wanden, het golvende en gebroken glas in de ruitjes, ze frusteren als de werkuren zo beperkt zijn. Ondernemende landgenoten weten dat. Nog geen dag na aankoop had een Hollander uit de regio zijn visitekaartje onder onze voordeur door geschoven. Een week later ontmoetten we de man met een roodgeaderde neus bij de glasbak: ‘Dank u we zoeken zelf wel een aannemer’.
De onze kent de mairie goed, hij heeft er als kind vaak gelogeerd. Zijn eerste klus was een badkamer met toilet. Quinze jours, zei hij. Opgewonden openden we na een reis door Italië van drie weken de voordeur. Niets gedaan. Na veel soebatten, leuren, marchanderen en doorbieden konden we na twee jaar douchen en zo gaat het nog steeds: alles komt er, alleen weet je nooit hoe en wanneer.
Onze aannemers is familie, dat stelt gerust. De zusters bakten vroeger wafels voor hem, nog steeds wipt hij even bij ze langs. En als Lucienne met weemoed over haar gestorven echtgenoot vertelt dat hij zo’n fijne man was, weet onzeaannemer dat het een hufter was, die vrouw en kinderen sloeg en veel te veel dronk. Zelf is hij jaren geleden gestopt, hij drinkt alleen nog koffie.
Eén grote familie, je houdt ze niet buiten de deur. Doreau, Blanchot, Duvernois, Duvernoy, Pauchard, allemaal neven en nichten. Ze leggen het je graag nog eens een keertje uit, behalve als ze dezelfde achternaam hebben. Zoals de drie achterlijke kinderen die de eerste jaren zwijgend bij ons voor de deur stonden, levend bewijs van foute teeltkeuze binnen de familiekring. Buurvrouw Lucienne knikte zeer beslist met haar oude hoofd: Non, ce n’est pas de la famille.
Mairie in de Morvan (11)
Politieke omwentelingen en oorlogen laten hun sporen achter. Zo wist buurvrouw Elisabeth te vertellen, welke heldenrol ons huis in de Morvan speelde tijdens de Franse Revolutie. Toen het gepeupel het kerkje met de spitse toren van het nabijgelegen dorp Glux-en-Glenne bestormde, lag de mooie crucifix veilig opgeborgen in onze cave. Vanwege dit wapenfeit weten we nu, dat het huis in ieder geval vóór 1789 is gebouwd.
Toen het geen raadhuis meer was, bood het onderkomen aan de Ursulines die hier hun godsdienstlessen gaven. Tijdens het schoonmaken vonden we overal restanten van dit rijke roomse verleden.
Tussen versleten crucifixen en onthoofde mariabeeldjes lag ook een bidprentje voor Abbé Camille Bornet: mort pour la patrie op 9 juni 1944. De tragische dood van deze pastoor van Glux-en-Glenne, die op 48-jarige leeftijd door de nazi’s is doodgemarteld, was één van de eerste verhalen die Elisabeth me vertelde. In haar keurige tussen-de-lijntjes- handschrift heeft ze het allemaal opgeschreven, een bloederige geschiedenis in een groen schoolschrift met een foto van een Francoise Hardy-achtig meisje met ponyhaar erop.
Camille Bornet was een forse man met een snor, die als legerofficier in de Eerste Wereldoorlog zijn strepen had verdiend. De pastoor werd bij de mobilisatie van Frankrijk, in 1939, opgeroepen en door de Duitsers krijgsgevangen gemaakt. In 1942 lieten ze hem vrij.
De Morvan met haar ontoegankelijke bossen en duizenden gehuchten was in de Tweede Wereldoorlog een ideale omgeving voor de Franse verzetsbeweging, de Maquis. Teruggekeerd verleende pastoor Bornet, net als vele andere geestelijken, steun aan de verzetsjongens. Hij bezocht hun legerplaatsen in de bossen om een dodenmis te houden voor omgekomen kameraden, in de ogen van de Duitsers een terroristische activiteit waar de doodstraf op stond.
Op 31 mei wordt Bornet met twintig anderen, op beschuldiging van d’être des terroristes, gearresteerd en naar Nevers gebracht. De volgende dag werden de gevangenen op transport gesteld naar concentratiekamp Dachau, behalve onze pastoor. Hij wordt vastgehouden in een villa van de Gestapo, ironisch genoeg, gelegen aan de rue Jeanne-d’Arc. Wat was er gebeurd? Bornet had zich de woede van de vijand op zijn hals gehaald door een brief de gevangenis uit te smokkelen, waarin hij verklaarde slachtoffer te zijn geworden van ‘een ernstige, leugenachtige aanklacht’. Op 6 juni brengt René Bornet in gezelschap van een pastoor nog een bezoek aan de villa, met een verzoek tot vrijlating.
Elisabeth schrijft in haar schriftje: ‘Broer René zei tgen de hoofdcommandant van de Gestapo: “Heeft hij wapens gesmokkeld of gewelddadige acties verricht?” De man antwoordde niet, ijsbeerde even zwijgend door de kamer als een tijger in een kooi en schreeuwde toen: “Uw broer is veel gevaarlijker dan een gewone terrorist. Met zijn grote geestelijke invloed is hij vijand no. 1!”‘
Diezelfde avond brachten ze de pastoor over naar Chalon-sur-Saône, waar een Franse gevangenisbewaarder drie dagen later zijn kapot geslagen lichaam vindt. Naakt en ontdaan van soutane en bijbel hoopten de nazi’s de moord geheim te houden, maar de cipier Jules Biotte herkende hem. De taaie oorlogsstrijder was niet bezweken aan de martelingen, maar in coma geraakt. Waarschijnlijk is hij door een verpleger met een steekwond in zijn hart uit zijn lijden verlost. Op deze manier eindigde het leven van Abbé Camille Bornet in een cel in Chalon, beschuldigd van het verspreiden van Gods woord in de bossen van de Morvan. Hij had beter in de kelder van onze mairie kunnen onderduiken, maar Gods woord kruipt waar het niet gaan kan.
Mairie in de Morvan (12)
Ons vakantiehuis ligt in de gezondste streek van Frankrijk, geen industrie, geen wijnbouw, geen intensieve landbouw, alleen bos en frisse lucht. De vrouwen in de Morvan hadden de reputatie erg gezond te zijn, wat de kwaliteit van hun melk ten goede zou komen. De dames uit betere kringen lieten vroeger het zogen van hun nageslacht graag over aan een min en de vrouwen in deze straatarme streek begrepen al snel, dat ze met hun borsten veel geld konden verdienen.
De nourrices morvandelles werden een begrip. Ze traden in dienst van rijke families, terwijl hun mannen naar de wijnstreek gingen om zich met os en wagen te verhuren als galvacher. Rond 1850 was er sprake van een ware zuivelindustrie. Eerst werkten de zoogmoeders sur lieu. De zwangere, rijke dames reisden naar de Morvan om kennis te maken met de jonge vrouw en te bespreken hoelang en waar de baby gedurende de zoogtijd zou verblijven.
De leefomstandigheden bleken toch iets minder gezond dan men dacht. In 1865 stelde een Parijse arts vast, dat 70% van de baby’s vanwege de slechte hygiënische toestanden in hun eerste levensjaar stierf. Er werd een wet gemaakt die deze praktijken verbood. Sindsdien werkten de zoogmoeders sur place. Met of zonder eigen kind trokken ze naar de grote steden en werden als min in de familie opgenomen.
Vaak bleven ze jarenlang als kinderverzorgster in dienst, namen deel aan het dagelijks leven en vergezelden de familie naar het buitenhuis aan zee of in de bergen. Alles wat ze verdienden werd naar huis gestuurd. Zo financierden duizenden vrouwen in de Morvan de aankoop van een eigen huis of een dak van leisteen ter vervanging van het oude strodak. Ze werden spottend maison of toit de lait genoemd, want er was veel kritiek op deze vrouwen, die harteloos man en kind in de steek lieten om zich te verkopen aan de rijken.
Met de komst van de zuigfles, rond 1920, verdween deze bijzondere zuivelindustrie. De lucht in de Morvan was nog steeds de gezondste en de bewoners konden een aanvulling op het inkomen goed gebruiken, zo bleef de gewoonte wezen of ongewenste kinderen hier onder te brengen. Deze Enfants de L’Assistance Public bleven meestal voor hun leven. In totaal zijn er 50.000 Parijse kinderen bij pleeggezinnen in de Morvan ondergebracht. Een van deze weeskinderen werd later de bekende schrijver Jean Genet.
Dat deze ‘zuivelindustrie’ grote gevolgen heeft gehad voor het familieleven laat zich raden. De vrouwen waren na terugkomst vervreemd van man en kind. Gewend aan het leven in gegoede kringen, accepteerden ze de ruwe omgangsvormen niet meer van hun echtgenoten, die als galvacher aan de drank waren geraakt. En wat te denken van die arme met geitenmelk grootgebrachte kinderen?
Ik heb er nog één gekend, een tandeloze, chagrijnige grijsaard in een rolstoel. Toen wij net ons huis hadden gekocht, zat hij krom en zwijgend voor de deur langs de weg: Etienne, de echtgenoot van buurvrouw Lucienne. Toen hij nog leefde zag ze er altijd slordig en afgetobd uit, na zijn dood bloeide onze lieve, oude buurvrouw helemaal op. De aannemer kwam met de verklaring, Etienne was een zuiplap, die zijn vrouw en kinderen sloeg.
Zijn 20-jarige moeder werkte als min in Dôle, een stadje in de Jura. Ze liet haar zoontje achter in de Morvan. Toen hij drie jaar oud was, sneuvelde zijn vader als soldaat in de Eerste Wereldoorlog. ‘Ik hoop dat het goed met je gaat’, schreef zijn moeder achter op een ansichtkaart, ‘misschien kom ik volgend jaar met Kerst een paar dagen naar huis’. Het zou niet lang duren voordat Etienne de geitenmelk voor wijn verruilde.
Mairie in de Morvan (13)
Het is elke keer weer een bijzondere ervaring, de autorit van Amsterdam naar ons vakantiehuis in de Morvan. Eerst moeten we ons door de Hollandse files heen worstelen, daarna bumper rijden rond Antwerpen om bij het grensmonument opgelucht vast te stellen, dat de lucht blauwer, de zon warmer, het landschap golvender en de wegen mooier zijn.
Nog één obstakel, de ringweg om Parijs. Aan de oostkant passeren we fabrieken, halen de raarste manoeuvres uit om motorrijders te ontwijken, die aan een racewedstrijd lijken mee te doen en constateren weer hoe slecht de Fransen rijden. Dan werpen we een blik op onze lievelingsruïne van een 18e eeuwse kasteel en draaien de splinternieuwe péage op richting Auxerre.
We geven gas en zoeven over een vrijwel lege zesbaans weg, waar zo nu en dan een auto rijdt. Vooral op een doordeweekse dag. Een auto, zo nu en dan. Wat een luxe. Zo moeten het bij ons in de jaren vijftig ook zijn geweest. Van Parijs naar Auxerre krijg je het uitzicht er gratis bij. Lang uitgestrekte korenvelden, kilometers akker wuivend graan, geen boom, geen huis te zien. Ik snuif de zoete lucht op van de knalgele koolzaadvelden, kijk naar een eenzame graansilo en alle gisterens vallen van me af.
Een jaar geleden reden A. en ik voor de zoveelste keer ‘ons’ dorp binnen. Laatste, scherpe bocht bij de schuur van boer Alain, waar altijd een berg mest voor ligt, langs het huis dat vroeger leegstond, maar nu zijn zuster toebehoort, die in Marseille woont en getrouwd is met een bankier. Terwijl we onze mairie al zien liggen, verlangend naar een glas witte wijn, horen we: ‘Welcome to our village’. Als door een wesp gestoken draait A. zich om. Wat? Een Engelsman! Óns dorp zal hij bedoelen.
Ingeklemd tussen het huis van de zuster en een schuur staat een huisje met een lelijk wit balkon ervoor. Er zitten een man en een vrouw op, van rond de zestig. De Engelsen. Hij heeft een rond blozend gezicht, zij kijkt streng. Ze hebben het voor veel geld aangeschaft, de tuin naast de mesthoop is niet meer dan een groene postzegel met een dennenboom erin. De vorige eigenaar is Richard Strechny, de gepensioneerde metselaar in het grote huis met de bloemen.
Zijn vader was een Russische zeeman. Hij lag in de haven van Marseille, toen de revolutie uitbrak. ‘Ik ga niet terug’, dacht hij en maakte kennis met een meisje uit de Morvan. Als ik ‘s morgens mijn rondje maak, staat de kwieke vijfenzeventigjarige met de grote snor me al op te wachten voor een praatje. ‘Mijn moeder heeft 48 jaar van haar leven gewerkt,’ vertelt Richard.
Zijn ouders werkten in een autofabriek van Citroën in Parijs. Twee keer per jaar kwamen ze naar huis, hun zoon lieten ze achter bij een nourrice. Overdag zat hij op school, in het huis ernaast gebruikte hij de warme maaltijd, de avonden bracht hij door bij de kinderverzorgster. Oh, die verhalen van verwaarloosde kinderen, het Franse familieleven stelt bar weinig voor. Geen wonder dat er deze zomer zoveel bejaarden in eenzaamheid aan de hitte bezweken.
Na zijn pensionering ging Richard terug naar zijn geboortedorp. Hij heeft goed verdiend. Ook aan de Engelsen. Zij spreekt een beetje Frans en nodigde ter verwelkoming alle buren uit for a drink. De volgende dag doet hij bij ons zijn beklag, zijn kamer vol kwekkende Fransen, I couldn’t understand a word. Ze nemen hun sociale inburgering serieus. Elke mogelijkheid tot contact wordt aangegrepen. Cup of tea, love? Geen sociale verplichtingen hier, a.u.b. Helaas staat de vuilniscontainer tegenover hun witte balkon. Ons huisvuil hoopt zich op. We sluipen in het donker naar de container. Wanna beer? Engelsen in de Morvan, het blijft wennen voor een Nederlander.
In: De Telegraaf Reiskrant juni-september/ 2003