Ingrid Hoogervorst
  • Home
  • Boeken
    • Zeeschuim
    • Privedomein
    • Polsslag
    • Spiegels
    • Woede
    • Vreemdeling
  • Columns
  • Meer...
    • Biografie
    • Verhalen
    • Journalistiek
    • In de pers
    • Sloterplas
  • Contact

alledag

in: De Literaire Scheurkalende  2006


Voor 11 september
De afdankertjes van mijn oudste zus gingen eerst naar de middelste, dan naar mij, de jongste van het gezin. Maar ik had ook een eigen jurk. Speciaal voor mij gekocht. Lichtgroene kunstzijde met fluwelen linten.  Het werd mijn vaste verjaardagsjurk. Elf september. Het nieuwe schooljaar was begonnen en omdat het warm was, mocht ik zonder jas naar school. Ik zat in de derde klas, de rode wijnballen voor mijn klasgenoten tikten op elkaar in het snoepblik, het doosje kersenbonbons was voor de juffen en meesters. Na de pauze ging ik met twee vriendinnen de klassen rond. Ook naar de juffrouw van de vierde. Toen ik met mijn traktatie haar lokaal betrad, trok ze heel even een wenkbrauw op: ‘Kind, heb je nou alweer diezelfde jurk aan?’

Klagen
Mijn moeder kon altijd erg goed klagen. Haar leven lang klaagde ze over van alles en nog wat. De tafelmanieren van haar echtgenoot, de kwaliteit van ons huis, de mensen in de buurt, het gebrek aan luxe in haar leven, of de aanwezigheid van haar kinderen. Als het aan haar had gelegen waren ze er niet geweest. Aan wie het dan wel lag? Daar ben ik nooit achter gekomen. Ze had de gewoonte haar klachten te deponeren bij de groenteman op de hoek van de straat en de kruidenier op de ander hoek en de bakker vier huizen verderop. Achteraf heb ik me vaak afgevraagd waarom mijn moeder toch zoveel klaagde. Een slecht leven heeft ze niet gehad. Geld genoeg, kamers genoeg, kinderen genoeg, niet één gruwelijk ongeval in haar leven. Ze is nu eenennegentig en woont sinds twee jaar op een piepklein kamertje in een overvol bejaardentehuis. Redenen genoeg tot klagen. Maar er komt geen klacht meer over haar lippen. Geduldig wacht ze ons bij ieder bezoek op. Vrolijk, glimlachend. Dolblij met haar kinderen en kleinkinderen. Ik ben er nog niet achter wat dit betekent.

Kunst
kan wat gewoon is, vreemd maken. Een schrijver kan de werkelijkheid in een ander, nieuw licht stellen, waardoor er iets naar voren treedt dat anders onzichtbaar was gebleven. De fotografe Rineke Dijkstra doet dat ook. Ze zet haar modellen zonder attributen tegen een egale achtergrond, met als enig houvast het zand onder hun voeten. Het landschap, de lucht, de zee, het strand, ze zijn teruggebracht tot één kleur. Niets leidt de blik af. Alle aandacht concentreert zich op de frontaal geportretteerde. Zo verhevigt de fotografe wat de jongens en meisjes onwillekeurig uitstralen: eenzelvigheid, twijfel over de eigen verschijning. In felle, kunstmatige belichting vangt ze de jongeren op dat enige, juiste moment, waarop ze de onzekere tiener door de stoere en kokette poses heen breekt. Hun wankele zelfbewustzijn wordt daarmee het onderwerp van de foto en in dat licht krijgt kleding, oogopslag en houding een andere, nieuwe betekenis. Isolatie, uitvergroting, verheviging. Het zijn de middelen van de schrijver. Ik denk dat Dijkstra tieners fotografeert in wie ze de eenzaamheid van zichzelf herkent. Dat ze via hun portretten haar eigen verhaal vertelt. Daarom zijn ze zo goed.

Meisje in badpak
Kent u het meisje in het groene badpak? Ze staat op een van de strandportretten van fotografe Rineke Dijkstra. De magere Poolse houdt haar hoofd een beetje schuin en kijkt je sloom en koel aan. Spits gezicht, knokige knieën, nog geen spoor van borsten. Tegen de achtergrond van een grijsgroene zee staat ze ten voeten uit. Er plakt nat zand aan die voeten. Onder het lange wachten is haar lichaam onwillekeurig scheefgezakt. De rechterarm bungelt langs haar heup, de linker rust gedachteloos op een dij. Ze straalt eenzaam uit. Weergaloze foto, perfect van kleur. Ik liet hem aan mijn dochter van veertien zien en ze reageerde alsof ik een harige spin voor haar neus zette. ‘Getver, wat een griezelig kind.’ Een uitdrukking van afkeer en verbazing op haar gezicht. Dat je zoiets mooi kon vinden! Wat ziet zij dat ik niet zie? Ik zie vakantieverveling en beelden van de puber die ikzelf was. Ik denk terug aan het verregende strand van Camperduin. Voor mijn dochter is die afstand in tijd er niet. Zij zit nog midden in die zoektocht. Daarom kijkt ze liever naar de uit tijdschriften geknipte plaatsjes op de wand boven haar bed: meiden met de zelfgekozen houding van de pin-up girl.

Muziek
Bepaalde muziek kan ik niet beluisteren zonder ontroerd te raken. De spreekwoordelijke brok in de keel. Hij is er vrijwel onmiddellijk bij de eerste klanken van Jolene van Dolly Parkton. Het is niet alleen de fenomenale stem die kan zingen en huilen tegelijk, maar wat ze zingt. Een verstikkende monoloog. Een lied over de gekmakende angst je grote liefde kwijt te raken. Het gebeurt. Het vindt plaats. De vrouw ziet het noodlot op zich afstormen. Jolene. Hij droomt van haar, roept haar naam in zijn slaap. Hij wil zijn vrouw niet verlaten maar de passie is sterker dan zijn wil. Ze zit machteloos ingeklemd tussen weten en niet willen weten. Wat moet ze doen? Terugvechten, een laatste poging. De arme ziel gaat op de knieën voor de beeldschone verleidster. Aan iedere vinger een man. Waarom, smeekt ze, ook nog mijn man? Dan komt de mooiste zin:  You can have your choice of man, but I can never love again. Ik slik en slik. Dappere vrouw. Alles tevergeefs. Die kerel van haar gaat toch weg, daar is geen houden meer aan. Een mensenleven is niet lang genoeg om te huilen over alles waarover gehuild moet worden.

Website by Szienz