Een doodlopend Steegje
door Ingrid Hoogervorst
In 1982 gingen Hilary Mantel en haar man na een verblijf in Afrika een paar jaar in Saoedi-Arabië wonen, waar Gerald McEwen werkte als geoloog. Hilary was dertig en leed aan een ziekte, waar niemand een naam voor had en die wel hevig lichamelijk ongemak veroorzaakte. Door de medici werd dat jarenlang aan de staat van haar psyche toegeschreven, daar ze voor de hardnekkige pijn geen oorzaak konden aanwijzen. ‘De ziekte zorgde ervoor dat mijn lichaam vreemde mutaties onderging,’ schrijft Mantel in haar memoires Giving Up the Ghost (De geest geven, 2016). Van een jonge vrouw met een wespentaille en een dikke bos blond haar veranderde ze in een vormeloos wezen met een vollemaansgezicht, wiens haren met handenvol uit vielen.
Haar leven in Djedda leek op een leven in de gevangenis. Eén lichtpuntje - het was vrouwen min of meer verboden de deur uit te gaan en mochten ze dat toch doen, droegen ze verhullende islamitische draperieën. ‘Zodat niemand me op straat staande kon houden om te zeggen dat ik er zo gezond uitzag. Ik kon binnenblijven en bij kunstlicht groeien als een vreemd soort schimmel,’ schrijft ze goedgemutst. Zelfspot is nooit ver weg bij deze veel gelauwerde schrijfster, die als enige Brit en als enige vrouw twee keer de Man Booker Prize won met de eerste twee delen van haar Cromwell trilogie Wolf Hall en Bring Up the Bodies (Wolf Hall en Het boek Henry)
Hilary Mantel intrigeert me al lang. Een vrouw die gewichtigdoenerij verfoeit en geestig reageerde op de elegant geformuleerde belangstelling van onze nationale boekenheer, die in het kader van Boekenweek 2017 voor een laatste keer de DWDD versie van Hier is…Adriaan van Dis presenteerde. Fragiel. Majestueus. Haar stem zo hoog en ijl, bij iedere zin leek hij het halverwege te begeven, toch zong ze het iedere keer weer tot de laatste punt uit. Het bracht de kijker op het puntje van zijn stoel. Althans deze kijker.
Ze is veelzijdig en op een bepaalde manier onverschrokken. Zowel de auteur van doorwrochte historische romans, als de schrijfster van De moord op Margaret Thatcher, een verhaal waarmee ze zich de woede van de conservatieven op de hals haalde. Haar enige reactie op al die commotie was een intrigerend zinnetje op een bijna leeg Twitteraccount: ‘When rumors swirl, bold girls twirl; and laugh the dark away…’ Onvervaard lachte het dikke meisje het door de wervelende geruchten opgewaaide duister weg.
Een sensitief, hoogbegaafd kind dat opgroeide in een half Ierse-katholieke familie op het arme Engelse platteland in de jaren ‘50- ‘60. Mikpunt zijn van spot en nieuwsgierigheid. Daar weet ze alles van. Haar moeder nam huisvriend Jack tot minnaar, toen hij bij ze introk, ruimde vader het veld naar de eenpersoonskamer van zijn dochter die naar zolder verhuisde. De zeer ongebruikelijk gezinssituatie maakte dat haar puberteit in het teken stond van het bewaren van huiselijke geheimen. Om te ontkomen aan de dorpsroddel verhuisden moeder, Jack en de drie kinderen later naar een andere gemeente, vader verdween voorgoed uit beeld.
Geheimhouding wordt een manier van leven, schrijft Mantel. Het leerde haar dat geschiedenis niet iets is wat mensen willen laten zien, maar datgene wat ze verborgen proberen te houden. ‘De waarheid is niet mooi. De waarheid is niet elegant. De waarheid is smerig en zit onder de vlekken.’ Voor haar eerste historische roman duikt ze in de Franse Revolutie en brengt de gruwelijke waarheid naar boven in het meer dan 700 bladzijden tellende A Place of Greater Safety (1977). Helaas nog steeds niet in het Nederlands vertaald.
Eén van haar eigen waarheden is dat de dag waarop ze Saoedi-Arabië verliet, een van de gelukkigste was van haar leven. Over hun verblijf in Djedda schreef ze na terugkomst de roman Eight Months on Ghazzah Street (1988). Ach, die huiverige behoedzaamheid van Nederlandse uitgevers! Dertig jaar later is dit boek dan nu eindelijk in Nederland verschenen - Acht maanden in de Gazastraat.
Hoe is het om geheel afgesneden te zijn van de buitenwereld? Hoe moet je leven in een land, waarvan de inwoners vijandig staan tegenover jouw cultuur en jij tegenover die van hun? Vragen die met de tijd steeds actueler zijn geworden maar dat kon Mantel niet weten. Ze opent krachtig. Voordat haar hoofdpersonage een eerste stap op Arabische bodem heeft gezet, ontneemt ze Frances Shore haar werk. De vrouw zit in het vliegtuig naar Djedda. Haar man Andrew, een bouwkundig ingenieur, is al vooruit gegaan om te beginnen aan een groots bouwproject voor een van de ministeries.
Frances is een cartograaf. Cartografie? ‘Dat hebben ze daar niet nodig. Ze doen niet aan kaarten en plattegronden. Ze zijn veel te stiekem om aan plattegronden te doen en de straten bevinden zich maar een paar weken op dezelfde plek, zegt de steward. Verplaatsen ze de straten? Zeker weten.’ Als Frances oppert een taxi te nemen mocht haar man niet op het vliegveld staan, zegt hij: ‘U kunt niet met de taxi. Ze nemen u niet mee. Maar hij is toch taxichauffeur? Het is zijn werk, onbekende mensen vervoeren. Maar u bent een vrouw, toch? U bent geen persoon meer.’
Vervreemdende, absurde dialogen, waarmee de schrijfster zorgvuldig de desoriëntatie - de claustrofobie en paranoia - opbouwt waarin Frances de volgende maanden terecht zal komen. Een bizarre, kunstmatige, bijna surrealistische wereld van Britse expats in Saoedi-Arabië die aan hun tea- en dinner party’s vasthouden als een schipbreukeling aan zijn vlot. En dan is er het grimmige flatgebouw aan de Gazastraat, waarin het hulpeloze stel komt te wonen. Elk raam kijkt uit op een blinde muur en de voordeur naar hun etage blijkt dichtgemetseld door de vorige bewoner die zo wilde voorkomen dat zijn vrouw gezien werd door de buren.
Zien. Gezien worden. Daar draait alles om. In de supermarkt? Liever niet. De zedenpolitie kan je oppakken omdat je de verkeerde kleren draagt en alleen bent. Op straat? Liever niet. Dan denken voorbijrijdende automobilisten dat je een hoer bent. Op het balkon dan? Ook liever niet. Dan kunnen de buren je zien, bovendien is de schuifpui geblokkeerd tegen inbrekers. Net als de raamblinden, zodat er geen licht valt in de flat. Op het dak dan maar. Het dak van de flat wordt de enige plek waar Frances zich onbespied en veilig waant. Vanaf die hoogte ontdekt ze een schimmige wereld die achter het leven in de flat schuilgaat. Frances schrijft er stiekem over in haar dagboek.
Een smerig zaakje. Maar de thrillerachtige plot doet er niet toe. Het zijn de gesprekken die de roman kleur geven en de claustrofobische omstandigheden verbeelden. Gesprekken die ze voert met buurvrouw Yasmine of met collega’s van het Britse bouwbedrijf en hun vrouwen. Of onderling, met haar man Andrew die ook vast komt te zitten en geen oog heeft voor het lot van zijn vrouw.
De sfeer, de onuitgesproken woorden. Dialogen als doodlopende stegen. Niet alleen zij blijven er in steken, ook wij, de lezers. Op het gevaar af in een steegje met een nekschot omgelegd te worden. Of je hoofd kwijt te spelen op het zwaard van een fundamentalist.
Lost in Translation. Het gevoel van onthechting dat je krijgt als je dagenlang niet slaapt. Wil alleen een vrouw erover schrijven of er een film over maken? Ik heb er grondig over nagedacht. Er schoot me geen titel te binnen. En dan bedoel ik een roman, waarin de mannelijke hoofdpersoon meegesleept wordt door een ander - zijn vrouw/ echtgenote/ geliefde - naar een hem wezensvreemde cultuur / taal en zichzelf in deze claustrofobische omstandigheden hulpeloos verliest.
Zelfs in de film van Sofia Coppola is Bob Harris, een prachtige rol van Bill Murray, door eigen toedoen in het hotel in Tokio beland, hij werkt mee aan een whiskycommercial, terwijl Charlotte (Scarlett Johansson) is meegesleept door haar man, een overwerkte fotograaf die verder buiten beeld blijft.
De vraag houdt mij nog steeds bezig. Ik schreef immers zelf ook een roman over dit thema - Zeeschuim (2016). Mijn hulpeloze stel komt vast te zitten in het diepe zuiden van de Verenigde Staten, waar ze de zomermaanden doorbrengen in het landhuis van een Amerikaanse vriend. Er heerst een hittegolf. Terwijl David helemaal opgaat in het klussen aan het huis dat verkocht moet worden, verzorgt Noa haar baby. Verveling, lethargie, een soort hopeloosheid. Al snel vormen de hitte, het huis en het landschap een gevangenis waaruit Noa niet kan ontsnappen.
Een verhaal over onthechting. Verloren in een anoniem en vijandig landschap. Hunkerend naar contact. Wetend dat je daar weg wil, maar je weet niet waarheen. Net als Acht maanden in de Gazastraat speelt Zeeschuim in de jaren tachtig en ligt er een autobiografische ervaring aan ten grondslag. Sofia Coppola, de dochter van cineast Francis Ford Coppola, weet hoe het voelt om ver van huis te zijn. Als kind reisde zij in het gevolg van haar vader de wereld over. Toen ze vijf was, bracht ze maanden op de Filipijnen door, waar haar vader Apocalypse Now opnam. Ze ging mee naar filmfestivals en kon niet anders dan volgen wanneer haar ouders voor hun werk heen en weer pendelden tussen daar en ginder. Het overkomt je als kind, als volwassene treft je soms hetzelfde lot.
David zit opgesloten in de mannenromantiek van alcohol en spierballen. Slopen en afbreken. Het maakt hem blind voor het afbrokkelende huwelijksgeluk. De onverschillige omgeving slaat Noa lam. Zij kan zich niet verzetten. Het medeleven van de lezer gaat naar de baby, we staan aan de kant van de meest kwetsbare en zouden de moeder in een opwelling willen toeroepen: Kijk uit! Ga daar weg! Maar we zijn machteloos. We weten dat Noa ons niet meer kan horen. Ze is haar eigen vijand geworden en wij ondergaan haar machteloosheid.
Lost in Translation. Het maakt dat je in een roes terechtkomt (de oorspronkelijke titel van mijn roman was ‘moederroes’) Zou het alleen vrouwen overkomen? Ik heb er dertig jaar over kunnen nadenken. Hoe het in godsnaam mogelijk is geweest, dat ik in deze claustrofobische omstandigheden belandde. Alsof je een paar centimeter boven de grond zweeft. Mantel had er meer ervaring mee. Als kind al was ze een vreemde eend in de bijt. Diffuse luchtbewegingen jagen haar angst aan en houden haar in een wurggreep. Ze droomde dat ze bijen at: ‘tot op de dag van vandaag herinner ik me hun melkchocoladeachtige smaak en de textuur van licht gebakken kalfslever’. En voorzag rampen en sterfgevallen.
Welke vrouwelijke auteur waagt het in de intellectuele, door mannen beheerste literaire arena van Booker Prize winnaars, een uitspraak te doen over geesten zien? Over dingen zien die anderen niet zien. Haar helderziendheid. Mantel verklapt haar geheim al op de eerste bladzijde van haar memoires: ‘Een flikkering in het trapgat. De lucht staat stil, dan is er beweging. Ik kijk op. De lucht staat weer stil. Ik weet dat het de geest van mijn stiefvader is die naar beneden komt.’
In die uitzonderlijke sensitiviteit ligt de bron van haar schrijverschap, ligt de bron van ieder schrijverschap. Als je niet goed oplet, brengt het je op plekken waar je niet wilt zijn. Na haar terugkeer uit Saoedi-Arabië verliet Hilary haar man. Het echtpaar scheidde en ze ging bij haar moeder en stiefvader Jack wonen in het graafschap Norfolk in het Oosten van Engeland, waar ze later een cottage zou kopen met het geld van haar eerste Man Booker Prize. Het stel is dan weer hertrouwd. Gerald McEwen heeft de geologie opgegeven, hij is de manager geworden van zijn vrouw.
Haar leven in Djedda leek op een leven in de gevangenis. Eén lichtpuntje - het was vrouwen min of meer verboden de deur uit te gaan en mochten ze dat toch doen, droegen ze verhullende islamitische draperieën. ‘Zodat niemand me op straat staande kon houden om te zeggen dat ik er zo gezond uitzag. Ik kon binnenblijven en bij kunstlicht groeien als een vreemd soort schimmel,’ schrijft ze goedgemutst. Zelfspot is nooit ver weg bij deze veel gelauwerde schrijfster, die als enige Brit en als enige vrouw twee keer de Man Booker Prize won met de eerste twee delen van haar Cromwell trilogie Wolf Hall en Bring Up the Bodies (Wolf Hall en Het boek Henry)
Hilary Mantel intrigeert me al lang. Een vrouw die gewichtigdoenerij verfoeit en geestig reageerde op de elegant geformuleerde belangstelling van onze nationale boekenheer, die in het kader van Boekenweek 2017 voor een laatste keer de DWDD versie van Hier is…Adriaan van Dis presenteerde. Fragiel. Majestueus. Haar stem zo hoog en ijl, bij iedere zin leek hij het halverwege te begeven, toch zong ze het iedere keer weer tot de laatste punt uit. Het bracht de kijker op het puntje van zijn stoel. Althans deze kijker.
Ze is veelzijdig en op een bepaalde manier onverschrokken. Zowel de auteur van doorwrochte historische romans, als de schrijfster van De moord op Margaret Thatcher, een verhaal waarmee ze zich de woede van de conservatieven op de hals haalde. Haar enige reactie op al die commotie was een intrigerend zinnetje op een bijna leeg Twitteraccount: ‘When rumors swirl, bold girls twirl; and laugh the dark away…’ Onvervaard lachte het dikke meisje het door de wervelende geruchten opgewaaide duister weg.
Een sensitief, hoogbegaafd kind dat opgroeide in een half Ierse-katholieke familie op het arme Engelse platteland in de jaren ‘50- ‘60. Mikpunt zijn van spot en nieuwsgierigheid. Daar weet ze alles van. Haar moeder nam huisvriend Jack tot minnaar, toen hij bij ze introk, ruimde vader het veld naar de eenpersoonskamer van zijn dochter die naar zolder verhuisde. De zeer ongebruikelijk gezinssituatie maakte dat haar puberteit in het teken stond van het bewaren van huiselijke geheimen. Om te ontkomen aan de dorpsroddel verhuisden moeder, Jack en de drie kinderen later naar een andere gemeente, vader verdween voorgoed uit beeld.
Geheimhouding wordt een manier van leven, schrijft Mantel. Het leerde haar dat geschiedenis niet iets is wat mensen willen laten zien, maar datgene wat ze verborgen proberen te houden. ‘De waarheid is niet mooi. De waarheid is niet elegant. De waarheid is smerig en zit onder de vlekken.’ Voor haar eerste historische roman duikt ze in de Franse Revolutie en brengt de gruwelijke waarheid naar boven in het meer dan 700 bladzijden tellende A Place of Greater Safety (1977). Helaas nog steeds niet in het Nederlands vertaald.
Eén van haar eigen waarheden is dat de dag waarop ze Saoedi-Arabië verliet, een van de gelukkigste was van haar leven. Over hun verblijf in Djedda schreef ze na terugkomst de roman Eight Months on Ghazzah Street (1988). Ach, die huiverige behoedzaamheid van Nederlandse uitgevers! Dertig jaar later is dit boek dan nu eindelijk in Nederland verschenen - Acht maanden in de Gazastraat.
Hoe is het om geheel afgesneden te zijn van de buitenwereld? Hoe moet je leven in een land, waarvan de inwoners vijandig staan tegenover jouw cultuur en jij tegenover die van hun? Vragen die met de tijd steeds actueler zijn geworden maar dat kon Mantel niet weten. Ze opent krachtig. Voordat haar hoofdpersonage een eerste stap op Arabische bodem heeft gezet, ontneemt ze Frances Shore haar werk. De vrouw zit in het vliegtuig naar Djedda. Haar man Andrew, een bouwkundig ingenieur, is al vooruit gegaan om te beginnen aan een groots bouwproject voor een van de ministeries.
Frances is een cartograaf. Cartografie? ‘Dat hebben ze daar niet nodig. Ze doen niet aan kaarten en plattegronden. Ze zijn veel te stiekem om aan plattegronden te doen en de straten bevinden zich maar een paar weken op dezelfde plek, zegt de steward. Verplaatsen ze de straten? Zeker weten.’ Als Frances oppert een taxi te nemen mocht haar man niet op het vliegveld staan, zegt hij: ‘U kunt niet met de taxi. Ze nemen u niet mee. Maar hij is toch taxichauffeur? Het is zijn werk, onbekende mensen vervoeren. Maar u bent een vrouw, toch? U bent geen persoon meer.’
Vervreemdende, absurde dialogen, waarmee de schrijfster zorgvuldig de desoriëntatie - de claustrofobie en paranoia - opbouwt waarin Frances de volgende maanden terecht zal komen. Een bizarre, kunstmatige, bijna surrealistische wereld van Britse expats in Saoedi-Arabië die aan hun tea- en dinner party’s vasthouden als een schipbreukeling aan zijn vlot. En dan is er het grimmige flatgebouw aan de Gazastraat, waarin het hulpeloze stel komt te wonen. Elk raam kijkt uit op een blinde muur en de voordeur naar hun etage blijkt dichtgemetseld door de vorige bewoner die zo wilde voorkomen dat zijn vrouw gezien werd door de buren.
Zien. Gezien worden. Daar draait alles om. In de supermarkt? Liever niet. De zedenpolitie kan je oppakken omdat je de verkeerde kleren draagt en alleen bent. Op straat? Liever niet. Dan denken voorbijrijdende automobilisten dat je een hoer bent. Op het balkon dan? Ook liever niet. Dan kunnen de buren je zien, bovendien is de schuifpui geblokkeerd tegen inbrekers. Net als de raamblinden, zodat er geen licht valt in de flat. Op het dak dan maar. Het dak van de flat wordt de enige plek waar Frances zich onbespied en veilig waant. Vanaf die hoogte ontdekt ze een schimmige wereld die achter het leven in de flat schuilgaat. Frances schrijft er stiekem over in haar dagboek.
Een smerig zaakje. Maar de thrillerachtige plot doet er niet toe. Het zijn de gesprekken die de roman kleur geven en de claustrofobische omstandigheden verbeelden. Gesprekken die ze voert met buurvrouw Yasmine of met collega’s van het Britse bouwbedrijf en hun vrouwen. Of onderling, met haar man Andrew die ook vast komt te zitten en geen oog heeft voor het lot van zijn vrouw.
De sfeer, de onuitgesproken woorden. Dialogen als doodlopende stegen. Niet alleen zij blijven er in steken, ook wij, de lezers. Op het gevaar af in een steegje met een nekschot omgelegd te worden. Of je hoofd kwijt te spelen op het zwaard van een fundamentalist.
Lost in Translation. Het gevoel van onthechting dat je krijgt als je dagenlang niet slaapt. Wil alleen een vrouw erover schrijven of er een film over maken? Ik heb er grondig over nagedacht. Er schoot me geen titel te binnen. En dan bedoel ik een roman, waarin de mannelijke hoofdpersoon meegesleept wordt door een ander - zijn vrouw/ echtgenote/ geliefde - naar een hem wezensvreemde cultuur / taal en zichzelf in deze claustrofobische omstandigheden hulpeloos verliest.
Zelfs in de film van Sofia Coppola is Bob Harris, een prachtige rol van Bill Murray, door eigen toedoen in het hotel in Tokio beland, hij werkt mee aan een whiskycommercial, terwijl Charlotte (Scarlett Johansson) is meegesleept door haar man, een overwerkte fotograaf die verder buiten beeld blijft.
De vraag houdt mij nog steeds bezig. Ik schreef immers zelf ook een roman over dit thema - Zeeschuim (2016). Mijn hulpeloze stel komt vast te zitten in het diepe zuiden van de Verenigde Staten, waar ze de zomermaanden doorbrengen in het landhuis van een Amerikaanse vriend. Er heerst een hittegolf. Terwijl David helemaal opgaat in het klussen aan het huis dat verkocht moet worden, verzorgt Noa haar baby. Verveling, lethargie, een soort hopeloosheid. Al snel vormen de hitte, het huis en het landschap een gevangenis waaruit Noa niet kan ontsnappen.
Een verhaal over onthechting. Verloren in een anoniem en vijandig landschap. Hunkerend naar contact. Wetend dat je daar weg wil, maar je weet niet waarheen. Net als Acht maanden in de Gazastraat speelt Zeeschuim in de jaren tachtig en ligt er een autobiografische ervaring aan ten grondslag. Sofia Coppola, de dochter van cineast Francis Ford Coppola, weet hoe het voelt om ver van huis te zijn. Als kind reisde zij in het gevolg van haar vader de wereld over. Toen ze vijf was, bracht ze maanden op de Filipijnen door, waar haar vader Apocalypse Now opnam. Ze ging mee naar filmfestivals en kon niet anders dan volgen wanneer haar ouders voor hun werk heen en weer pendelden tussen daar en ginder. Het overkomt je als kind, als volwassene treft je soms hetzelfde lot.
David zit opgesloten in de mannenromantiek van alcohol en spierballen. Slopen en afbreken. Het maakt hem blind voor het afbrokkelende huwelijksgeluk. De onverschillige omgeving slaat Noa lam. Zij kan zich niet verzetten. Het medeleven van de lezer gaat naar de baby, we staan aan de kant van de meest kwetsbare en zouden de moeder in een opwelling willen toeroepen: Kijk uit! Ga daar weg! Maar we zijn machteloos. We weten dat Noa ons niet meer kan horen. Ze is haar eigen vijand geworden en wij ondergaan haar machteloosheid.
Lost in Translation. Het maakt dat je in een roes terechtkomt (de oorspronkelijke titel van mijn roman was ‘moederroes’) Zou het alleen vrouwen overkomen? Ik heb er dertig jaar over kunnen nadenken. Hoe het in godsnaam mogelijk is geweest, dat ik in deze claustrofobische omstandigheden belandde. Alsof je een paar centimeter boven de grond zweeft. Mantel had er meer ervaring mee. Als kind al was ze een vreemde eend in de bijt. Diffuse luchtbewegingen jagen haar angst aan en houden haar in een wurggreep. Ze droomde dat ze bijen at: ‘tot op de dag van vandaag herinner ik me hun melkchocoladeachtige smaak en de textuur van licht gebakken kalfslever’. En voorzag rampen en sterfgevallen.
Welke vrouwelijke auteur waagt het in de intellectuele, door mannen beheerste literaire arena van Booker Prize winnaars, een uitspraak te doen over geesten zien? Over dingen zien die anderen niet zien. Haar helderziendheid. Mantel verklapt haar geheim al op de eerste bladzijde van haar memoires: ‘Een flikkering in het trapgat. De lucht staat stil, dan is er beweging. Ik kijk op. De lucht staat weer stil. Ik weet dat het de geest van mijn stiefvader is die naar beneden komt.’
In die uitzonderlijke sensitiviteit ligt de bron van haar schrijverschap, ligt de bron van ieder schrijverschap. Als je niet goed oplet, brengt het je op plekken waar je niet wilt zijn. Na haar terugkeer uit Saoedi-Arabië verliet Hilary haar man. Het echtpaar scheidde en ze ging bij haar moeder en stiefvader Jack wonen in het graafschap Norfolk in het Oosten van Engeland, waar ze later een cottage zou kopen met het geld van haar eerste Man Booker Prize. Het stel is dan weer hertrouwd. Gerald McEwen heeft de geologie opgegeven, hij is de manager geworden van zijn vrouw.