Wind woei door mijn haren, floot in mijn oren, raakte een snaar
door Ingrid Hoogervorst
Deze zomer bracht ik een week door op een festival. Zo is het ongetwijfeld, u vindt het geen nieuws, alleen voor mij was dat het wel. Being Gathering heette het festival en het samenkomen vond plaats in de verschroeide binnenlanden van Portugal, bij het gehucht Idanha-a-Nova niet ver van de Spaanse grens. We werden er met een bus naartoe gebracht, ruim drie uur gaans vanaf het vliegveld van Lissabon, voor de stenen toegangsboog naar het terrein stonden lange files. Elke bezoeker werd geringd met een kleurig polsbandje dat het de komende vijf dagen vol moest houden. In beide handen een koffer. Ik trok ze door zanderige grond vol eeuwenoud puin, aan het begin van het pad stonden witte tipi’s, ingesnoerd als negentiende-eeuwse damestailles staken ze vreemd af tegen het warrige heuvelland, her en der plukjes gras. In de verte het indigoblauwe water van een uitgestrekt vulkaanmeer, ondoorgrondelijk zwarte bergtoppen daarachter.
Met duizenden mensen samenkomen op een paar kilometer land aan de oevers van een meer in hartje Portugal. Nee, inderdaad, ik bedacht het niet zelf. Zoiets bedenk je niet zelf, op zekere leeftijd. Mijn 28-jarige dochter lanceerde het idee. Boomland is een magische plek, waar iedere twee jaar een groots opgezet vollemaansfeest plaatsvindt dat 40.000 mensen uit de hele wereld trekt. Geen festival maar a state of mind. Geïnspireerd op het veel oudere Burning Man, een evenement dat jaarlijks wordt gehouden in de Black Rock Desert in Nevada, Verenigde Staten, met het idee een plek te creëren waar mensen van over de hele wereld samenkomen in een alternatieve realiteit die ze zelf kunnen invullen.
Being Gathering is het kleine zusje van Boom. ‘Een boeddhistisch festival met yoga, meditatie, dans en muziek. Echt iets voor jou,’ zei mijn dochter. Zij en haar vrienden hadden al kaartjes gekocht. ‘Ga mee!’ Welke ouder kan zo’n voorstel weerstaan? Tot mijn opluchting kwam er een tractor aangereden om ons naar de kampeerplaats aan de oever van het meer te brengen, waar ik een poging deed de haringen van mijn tentje in de harde grond te slaan. Zand, water, wind, stof, hitte en een hoop herrie. De komende vijf dagen zou ik ‘s morgens in lange rijen staan voor houten kakdozen zonder spoelsysteem, op een enkel kraantje na ontbrak het aan sanitaire voorzieningen. Voor voedsel en drinkwater moesten kilometers worden afgelegd. Ik voelde me volmaakt gelukkig.
Om met duizenden tegelijk een week lang samen te zijn op een beperkt terrein moeten mensen elkaar vertrouwen. Ze moeten iets gemeen hebben. Iets verzinnen dat niet tastbaar is, het hoeft niet werkelijk te bestaan, maar waar iedereen in gelooft. Een verhaal. Op de eerste dag tegen zonsondergang werd het festival officieel geopend met een vuurceremonie, ceremoniemeester was een knappe Portugese van een jaar of veertig, boven het vlammende hout in de kuil sprak ze de mensen om haar heen krachtig toe. De omringende natuur leek haar vurige toespraak te onderstrepen. Er stak een fel windje op, hij blies de witte wolken uiteen en de hemel barstte open. De laatste stralen zon buitelden over elkaar heen als losgelaten, jonge honden, toverden diamanten op het water en aan de hemel verscheen een regenboog. Alsof ook de goden ons hun zegen gaven.
Samen met een piepklein tentje in niemandsland. Om erin te komen moest ik me door een gat wurmen, acht uur later kroop ik op knieën in het zand naar buiten. Zonder zeep, shampoo, schone lakens. Geen stoel of straatverlichting. Waar moest ik mijn leuke, nieuwe rolkoffers laten? Uit mijn comfort zone geschopt. Excusez le mot, ik weet er zo snel geen beter woord voor. Het is er veilig, de toiletten zijn schoon en de ramen worden gezeemd. Er zijn warme douches, je kunt er in stilte slapen in een zacht bed en het ruikt er lekker. Inmiddels had mijn dochter de liefde gevonden bij een knappe Brit, ieder ging zijns weegs.
Ik moest me oriënteren, een weg zoeken in de onbekende, vreemde omgeving, loskomen van lichamelijk ongemak en vertrouwen op mijn zelfredzaamheid. Overgave aan nachtelijk duister en de medemens. Het leverde wonderlijke nieuwe dingen op. Net als bij een scheiding na een langdurig huwelijk lijkt het vooral een kwestie van kracht vinden in kwetsbaarheid. In een onveilig niemandsland prevaleert vrolijke nieuwsgierigheid boven vasthouden aan de dagelijkse routine, al is het alleen maar omdat er niemand is met wie je hem kunt delen. Nieuwe yoga, nieuwe meditatie, nieuwe muziek. Opzwepend, repeterend gezang op hypnotiserende Afrikaanse ritmes. Mooie natuur, lieve mensen, fijne gesprekken. De vrienden van mijn dochter vonden me cool. Ik was cool, ik ben cool. Een coole moeder. Allemaal wilden ze er wel zo eentje.
Een mens kan ook uit de comfort van zijn leven stappen door te gaan vissen in de ijskoude Beringzee. De Franse Catherine Poulain verkoos als 20-jarige Alaska boven Frankrijk, ze wilde de oceaan ruiken, het rauwe leven proeven, werkte tien jaar op een van de boten die op koolvis, heilbot en krab vissen, tot de Amerikaanse Immigratiedienst haar als illegaal het land uitzette. Poulain is nu 57 en schapenhoedster en woont in een herderstent in het zuiden van Frankrijk. In haar roman Le grand marin, 2016 schildert ze een overweldigend, zintuiglijk portret van dat harde bestaan in het hoge Noorden. Haar boek werd de zomerhit van Frankrijk, de schrijfster won diverse literaire prijzen. Le grand marin, 2016 (Open zee) is nu ook in het Nederlands vertaald.
Vissen op de oceaan is een wens die het hoofdpersonage Lili al tijden koestert. Ze arriveert op het eiland Kodiak, met alleen een legertas en wat klein geld: of ze is aangekomen bij het eind van de wereld. ‘Bruine aarde en vuil geworden sneeuw. Een hoge grijze hemel boven de naakte bergen.’ De bewoners werken in de visfabriek, de supermarkt, de twee motels of in de kroegen. Dropouts. Oorlogsveteranen. Natives, de Indianen, worden als tweederangs burgers beschouwd. Op de scheepswerven is iedereen voortdurend op zoek naar werk, al is het oceaanvissen riskant en slecht betaald. Het maakt de vissers niets uit, ze zijn eenzaam, eenzame kerels zonder thuis, verslaafd aan de alcohol.
Meeslepend en meedogenloos precies doet Poulain verslag van de desolate sfeer van deze rauwe wereld bevolkt door eenzame zielen, die permanent geconfronteerd worden met de elementen. Lili leeft voornamelijk op popcorn, slaapt in autowrakken en probeert werk te vinden op een van de schepen. Met haar totale gebrek aan ervaring, haar tengere postuur en zachte fluisterstem lijkt ze niet bepaald geschikt voor het zware vissersleven, maar ze is volhardend en erg sterk. Daarbij is ze in het bezit van uitzonderlijk grote handen. Op een dag krijgt ze de gelegenheid aan te monsteren op een longliner die uitvaart op kabeljauw en heilbot. Longliners zijn boten met lange lijnen (beugen) waaraan zijlijnen zijn bevestigd met haken en aas. Om de zoveel uur worden de beugen binnengehaald, de vissen losgehaakt en ter plekke op het dek gedood.
Wie bedenkt dat een kabeljauw of een heilbot twee meter lang kan worden en tot 300 kilo kan wegen, krijgt een idee hoe riskant dit werk is. Eén foute beweging, je raakt verstrikt in een lijn of haak en belandt in het ijskoude water. Op de boot is hut noch bed om in te slapen, het is er steenkoud en er is bar weinig te eten: ‘De eerste beugen gaan het water in onder het gegrom van de op volle toeren draaiende motor en een warreling van duikende meeuwen die ons aas proberen te pakken voordat het in de golven verdwijnt.’ De woeste Beringzee is een bikkelharde leerschool. Kaken op elkaar geklemd, beulen als een kerel, 24 uur aaneen.
De lezer stelt zich de tengere Française voor tussen de zwijgzame zeebonken met messen, in overalls vol bloedspatten. Ze heeft de vaste contouren van de wereld aan de wal achtergelaten, nu komt het erop aan te laten zien wat ze kan of beter gezegd wat ze durft. ‘Mijn hart gaat verschrikkelijk tekeer. De mannen schreeuwen, een herrie alsof er een ramp is gebeurd. Jude staat voor de kolkende golven, rotsvast op zijn sterke dijen, zijn rug gespannen, zijn hele lijf in staat van paraatheid, de kaken op elkaar geklemd en zijn blik uitsluitend gevestigd op de lijn die zich ontrolt, een waanzinnig beest, een zeemonster met duizenden haken als stekels. Soms blijft er een vastzitten achter de goot. De lijn gaat gevaarlijk strak staan. In een oogwenk grijpt hij de stok waaraan een mes is bevestigd. Hij schreeuwt nog: ‘Uit de weg!’en kapt dan de lijn door die de haak met een hoofdlijn verbindt.’
Vochtige oliepakken, bevroren handen en voeten. Geen tijd voor koffie, de haken vliegen door de lucht. ‘Het geschreeuw, de angst die je maag dichtknijpt, de beugen die het water in snellen, het lawaai, het geraas van de golven, als een maalstroom waarin het gespannen lichaam zichzelf niet meer meester is, een mechanisme van vlees en bloed dat slechts gedragen wordt door de wil om overeind te blijven, het waanzinnig pompende hart, het ijskoude stuifwater, je gezicht gegeseld door de wind, het laatste anker aan het eind van de lijn, dat komt als een verlossing. Het vissenbloed zal weer stromen.’
‘Lijf-aan-lijfgevecht met een heilbot, omhelzing in bloed en schuim’. Het ijs dat met een pikhouweel klein moet gehakt, gehurkt in het ruim. Het hellen van het schip waardoor je omvalt in het slijmerige water, tegen de schuivende berg vissen aan. Tweegevechten met reuzenvissen in doodsnood. De uren lossen op. Overal opgedroogd bloed en ingewanden, vastgeplakte resten aas, je moet lang schrobben voordat alles weg is. Lili moet zich bewijzen minstens zo goed te zijn als de anderen, liefst nog beter, en wordt beheerst door de bezieling al haar krachten te geven. Desnoods tot ze er dood bij neervalt.
Wat Poulain beschrijft, is de wellust van de totale uitputting. Niet het verhaal van een jonge vrouw die zich ternauwernood staande kan houden in een keiharde mannenwereld is het waarachtige thema van Open Zee, nee de verslaving aan de fysieke sensatie van de totale uitputting. ‘Als een soort blinde halfslaap’. Voor de bewoners van Kodiak heeft de mond van de wereld zich gesloten. Geen comfort zone. Geen luxe of rust. Alleen de lokroep van de open zee. Deze wereld luistert naar andere wetten dan de onze. De zee is meedogenloos. Het klimaat onbarmhartig. Dit is een wereld die alles van je vraagt om te overleven en waar alle zekerheden zijn weggevallen. Zodra de vissers hun geld krijgen, gaan ze zich bezatten in de kroegen.
Te midden van dit ruwe volk is de kleine, magere Lili kwetsbaar, toch wordt ze door niemand aangevallen, aangerand of erger. Haar kracht schuilt denk ik in haar kwetsbaarheid. Ze praat zacht, in gezelschap is ze verlegen, vaak maakt ze zich zo klein mogelijk om op te gaan in haar omgeving. Edoch, ze kiest zélf het moment uit waarop ze kan laten zien wat ze is. Wie ze is. Hoe sterk ze is. Langzamerhand krijgt ze steeds meer vertrouwen, totdat het bijna vanzelf gaat. ‘Als een aangeboren instinct van een dier. Mijn lijf kent de wet van de krachten zonder er bij na te denken.’
Zo biedt ze vrijwillig aan, nee ze staat erop, de hoogste mast een likje verf te geven, balancerend boven de afgrond kijkt ze de dood in het gezicht. Een louterende ervaring. Na een tijdje willen alle vissers met haar trouwen. Met Jude, een beer van een vent, zware alcoholist, krijgt Lili een relatie, hij wil dat ze met hem meegaat naar Hawaï. Maar ze laat zich niet vangen. Ondanks de ontberingen, de kou en de pijn is de open zee haar enige thuis. Geweldige roman. Stoer wijf. Ik voel bewondering voor de messcherpe stijl waarin ze haar ervaringen verwoordde.
De mens is nietig. En ook uitzonderlijk veerkrachtig. Mits hij een verhaal heeft waarin hij gelooft. Zonder mythe of sprookje is ons leven zonder betekenis. U bent vast nog nieuwsgierig naar het verhaal dat de knappe Portugese hield boven de vlammen van het vuur op het magische Boomland? Misschien sprak ze over kracht vinden in kwetsbaarheid. Over ongelijkheid tussen mannen en vrouwen, en in hoeverre ze zich kwetsbaar durven op te stellen. Wellicht sprak ze van geluk, vrede en verbondenheid. Dat het allemaal naar ons toe komt als we het zelf willen. IJle waar. De cynicus zou haar woorden in één keer weg kunnen vegen, gelukkig heb ik geen cynici meer om me heen. De wind woei door mijn haren, floot in mijn oren, raakte een snaar in mijn hart. Te zijn. Zonder doel. Dan gebeurt er meer dan je denkt. Ik durf te zeggen dat iedereen gewoon zichzelf was, daar aan de oever van dat vulkaanmeer, ‘to celebrate our connection to the land, to ourselves and our fellow journeyers on this gift of a path that is Life on Planet Earth’.
We beoefenden yoga, trotseerden de zwaartekracht in Hanging Belts en dansten op koorden. We zwommen, lagen te zonnen, luisterden naar muziek van de grappige Spaanse dj Gaudi. We voelden ons verbonden. Je kunt ook zeggen dat we het leven vierden. Toen ik thuis kwam, zette ik Remain in Light op van de Talking Heads. The wind in my heart. The dust in my head. Het album heb ik vroeger grijsgedraaid, het nummer Listening wind was me al die jaren ontgaan. Luister mee. Ik krijg het niet meer uit mijn hoofd. Over twee jaar ga ik weer.
Deze zomer bracht ik een week door op een festival. Zo is het ongetwijfeld, u vindt het geen nieuws, alleen voor mij was dat het wel. Being Gathering heette het festival en het samenkomen vond plaats in de verschroeide binnenlanden van Portugal, bij het gehucht Idanha-a-Nova niet ver van de Spaanse grens. We werden er met een bus naartoe gebracht, ruim drie uur gaans vanaf het vliegveld van Lissabon, voor de stenen toegangsboog naar het terrein stonden lange files. Elke bezoeker werd geringd met een kleurig polsbandje dat het de komende vijf dagen vol moest houden. In beide handen een koffer. Ik trok ze door zanderige grond vol eeuwenoud puin, aan het begin van het pad stonden witte tipi’s, ingesnoerd als negentiende-eeuwse damestailles staken ze vreemd af tegen het warrige heuvelland, her en der plukjes gras. In de verte het indigoblauwe water van een uitgestrekt vulkaanmeer, ondoorgrondelijk zwarte bergtoppen daarachter.
Met duizenden mensen samenkomen op een paar kilometer land aan de oevers van een meer in hartje Portugal. Nee, inderdaad, ik bedacht het niet zelf. Zoiets bedenk je niet zelf, op zekere leeftijd. Mijn 28-jarige dochter lanceerde het idee. Boomland is een magische plek, waar iedere twee jaar een groots opgezet vollemaansfeest plaatsvindt dat 40.000 mensen uit de hele wereld trekt. Geen festival maar a state of mind. Geïnspireerd op het veel oudere Burning Man, een evenement dat jaarlijks wordt gehouden in de Black Rock Desert in Nevada, Verenigde Staten, met het idee een plek te creëren waar mensen van over de hele wereld samenkomen in een alternatieve realiteit die ze zelf kunnen invullen.
Being Gathering is het kleine zusje van Boom. ‘Een boeddhistisch festival met yoga, meditatie, dans en muziek. Echt iets voor jou,’ zei mijn dochter. Zij en haar vrienden hadden al kaartjes gekocht. ‘Ga mee!’ Welke ouder kan zo’n voorstel weerstaan? Tot mijn opluchting kwam er een tractor aangereden om ons naar de kampeerplaats aan de oever van het meer te brengen, waar ik een poging deed de haringen van mijn tentje in de harde grond te slaan. Zand, water, wind, stof, hitte en een hoop herrie. De komende vijf dagen zou ik ‘s morgens in lange rijen staan voor houten kakdozen zonder spoelsysteem, op een enkel kraantje na ontbrak het aan sanitaire voorzieningen. Voor voedsel en drinkwater moesten kilometers worden afgelegd. Ik voelde me volmaakt gelukkig.
Om met duizenden tegelijk een week lang samen te zijn op een beperkt terrein moeten mensen elkaar vertrouwen. Ze moeten iets gemeen hebben. Iets verzinnen dat niet tastbaar is, het hoeft niet werkelijk te bestaan, maar waar iedereen in gelooft. Een verhaal. Op de eerste dag tegen zonsondergang werd het festival officieel geopend met een vuurceremonie, ceremoniemeester was een knappe Portugese van een jaar of veertig, boven het vlammende hout in de kuil sprak ze de mensen om haar heen krachtig toe. De omringende natuur leek haar vurige toespraak te onderstrepen. Er stak een fel windje op, hij blies de witte wolken uiteen en de hemel barstte open. De laatste stralen zon buitelden over elkaar heen als losgelaten, jonge honden, toverden diamanten op het water en aan de hemel verscheen een regenboog. Alsof ook de goden ons hun zegen gaven.
Samen met een piepklein tentje in niemandsland. Om erin te komen moest ik me door een gat wurmen, acht uur later kroop ik op knieën in het zand naar buiten. Zonder zeep, shampoo, schone lakens. Geen stoel of straatverlichting. Waar moest ik mijn leuke, nieuwe rolkoffers laten? Uit mijn comfort zone geschopt. Excusez le mot, ik weet er zo snel geen beter woord voor. Het is er veilig, de toiletten zijn schoon en de ramen worden gezeemd. Er zijn warme douches, je kunt er in stilte slapen in een zacht bed en het ruikt er lekker. Inmiddels had mijn dochter de liefde gevonden bij een knappe Brit, ieder ging zijns weegs.
Ik moest me oriënteren, een weg zoeken in de onbekende, vreemde omgeving, loskomen van lichamelijk ongemak en vertrouwen op mijn zelfredzaamheid. Overgave aan nachtelijk duister en de medemens. Het leverde wonderlijke nieuwe dingen op. Net als bij een scheiding na een langdurig huwelijk lijkt het vooral een kwestie van kracht vinden in kwetsbaarheid. In een onveilig niemandsland prevaleert vrolijke nieuwsgierigheid boven vasthouden aan de dagelijkse routine, al is het alleen maar omdat er niemand is met wie je hem kunt delen. Nieuwe yoga, nieuwe meditatie, nieuwe muziek. Opzwepend, repeterend gezang op hypnotiserende Afrikaanse ritmes. Mooie natuur, lieve mensen, fijne gesprekken. De vrienden van mijn dochter vonden me cool. Ik was cool, ik ben cool. Een coole moeder. Allemaal wilden ze er wel zo eentje.
Een mens kan ook uit de comfort van zijn leven stappen door te gaan vissen in de ijskoude Beringzee. De Franse Catherine Poulain verkoos als 20-jarige Alaska boven Frankrijk, ze wilde de oceaan ruiken, het rauwe leven proeven, werkte tien jaar op een van de boten die op koolvis, heilbot en krab vissen, tot de Amerikaanse Immigratiedienst haar als illegaal het land uitzette. Poulain is nu 57 en schapenhoedster en woont in een herderstent in het zuiden van Frankrijk. In haar roman Le grand marin, 2016 schildert ze een overweldigend, zintuiglijk portret van dat harde bestaan in het hoge Noorden. Haar boek werd de zomerhit van Frankrijk, de schrijfster won diverse literaire prijzen. Le grand marin, 2016 (Open zee) is nu ook in het Nederlands vertaald.
Vissen op de oceaan is een wens die het hoofdpersonage Lili al tijden koestert. Ze arriveert op het eiland Kodiak, met alleen een legertas en wat klein geld: of ze is aangekomen bij het eind van de wereld. ‘Bruine aarde en vuil geworden sneeuw. Een hoge grijze hemel boven de naakte bergen.’ De bewoners werken in de visfabriek, de supermarkt, de twee motels of in de kroegen. Dropouts. Oorlogsveteranen. Natives, de Indianen, worden als tweederangs burgers beschouwd. Op de scheepswerven is iedereen voortdurend op zoek naar werk, al is het oceaanvissen riskant en slecht betaald. Het maakt de vissers niets uit, ze zijn eenzaam, eenzame kerels zonder thuis, verslaafd aan de alcohol.
Meeslepend en meedogenloos precies doet Poulain verslag van de desolate sfeer van deze rauwe wereld bevolkt door eenzame zielen, die permanent geconfronteerd worden met de elementen. Lili leeft voornamelijk op popcorn, slaapt in autowrakken en probeert werk te vinden op een van de schepen. Met haar totale gebrek aan ervaring, haar tengere postuur en zachte fluisterstem lijkt ze niet bepaald geschikt voor het zware vissersleven, maar ze is volhardend en erg sterk. Daarbij is ze in het bezit van uitzonderlijk grote handen. Op een dag krijgt ze de gelegenheid aan te monsteren op een longliner die uitvaart op kabeljauw en heilbot. Longliners zijn boten met lange lijnen (beugen) waaraan zijlijnen zijn bevestigd met haken en aas. Om de zoveel uur worden de beugen binnengehaald, de vissen losgehaakt en ter plekke op het dek gedood.
Wie bedenkt dat een kabeljauw of een heilbot twee meter lang kan worden en tot 300 kilo kan wegen, krijgt een idee hoe riskant dit werk is. Eén foute beweging, je raakt verstrikt in een lijn of haak en belandt in het ijskoude water. Op de boot is hut noch bed om in te slapen, het is er steenkoud en er is bar weinig te eten: ‘De eerste beugen gaan het water in onder het gegrom van de op volle toeren draaiende motor en een warreling van duikende meeuwen die ons aas proberen te pakken voordat het in de golven verdwijnt.’ De woeste Beringzee is een bikkelharde leerschool. Kaken op elkaar geklemd, beulen als een kerel, 24 uur aaneen.
De lezer stelt zich de tengere Française voor tussen de zwijgzame zeebonken met messen, in overalls vol bloedspatten. Ze heeft de vaste contouren van de wereld aan de wal achtergelaten, nu komt het erop aan te laten zien wat ze kan of beter gezegd wat ze durft. ‘Mijn hart gaat verschrikkelijk tekeer. De mannen schreeuwen, een herrie alsof er een ramp is gebeurd. Jude staat voor de kolkende golven, rotsvast op zijn sterke dijen, zijn rug gespannen, zijn hele lijf in staat van paraatheid, de kaken op elkaar geklemd en zijn blik uitsluitend gevestigd op de lijn die zich ontrolt, een waanzinnig beest, een zeemonster met duizenden haken als stekels. Soms blijft er een vastzitten achter de goot. De lijn gaat gevaarlijk strak staan. In een oogwenk grijpt hij de stok waaraan een mes is bevestigd. Hij schreeuwt nog: ‘Uit de weg!’en kapt dan de lijn door die de haak met een hoofdlijn verbindt.’
Vochtige oliepakken, bevroren handen en voeten. Geen tijd voor koffie, de haken vliegen door de lucht. ‘Het geschreeuw, de angst die je maag dichtknijpt, de beugen die het water in snellen, het lawaai, het geraas van de golven, als een maalstroom waarin het gespannen lichaam zichzelf niet meer meester is, een mechanisme van vlees en bloed dat slechts gedragen wordt door de wil om overeind te blijven, het waanzinnig pompende hart, het ijskoude stuifwater, je gezicht gegeseld door de wind, het laatste anker aan het eind van de lijn, dat komt als een verlossing. Het vissenbloed zal weer stromen.’
‘Lijf-aan-lijfgevecht met een heilbot, omhelzing in bloed en schuim’. Het ijs dat met een pikhouweel klein moet gehakt, gehurkt in het ruim. Het hellen van het schip waardoor je omvalt in het slijmerige water, tegen de schuivende berg vissen aan. Tweegevechten met reuzenvissen in doodsnood. De uren lossen op. Overal opgedroogd bloed en ingewanden, vastgeplakte resten aas, je moet lang schrobben voordat alles weg is. Lili moet zich bewijzen minstens zo goed te zijn als de anderen, liefst nog beter, en wordt beheerst door de bezieling al haar krachten te geven. Desnoods tot ze er dood bij neervalt.
Wat Poulain beschrijft, is de wellust van de totale uitputting. Niet het verhaal van een jonge vrouw die zich ternauwernood staande kan houden in een keiharde mannenwereld is het waarachtige thema van Open Zee, nee de verslaving aan de fysieke sensatie van de totale uitputting. ‘Als een soort blinde halfslaap’. Voor de bewoners van Kodiak heeft de mond van de wereld zich gesloten. Geen comfort zone. Geen luxe of rust. Alleen de lokroep van de open zee. Deze wereld luistert naar andere wetten dan de onze. De zee is meedogenloos. Het klimaat onbarmhartig. Dit is een wereld die alles van je vraagt om te overleven en waar alle zekerheden zijn weggevallen. Zodra de vissers hun geld krijgen, gaan ze zich bezatten in de kroegen.
Te midden van dit ruwe volk is de kleine, magere Lili kwetsbaar, toch wordt ze door niemand aangevallen, aangerand of erger. Haar kracht schuilt denk ik in haar kwetsbaarheid. Ze praat zacht, in gezelschap is ze verlegen, vaak maakt ze zich zo klein mogelijk om op te gaan in haar omgeving. Edoch, ze kiest zélf het moment uit waarop ze kan laten zien wat ze is. Wie ze is. Hoe sterk ze is. Langzamerhand krijgt ze steeds meer vertrouwen, totdat het bijna vanzelf gaat. ‘Als een aangeboren instinct van een dier. Mijn lijf kent de wet van de krachten zonder er bij na te denken.’
Zo biedt ze vrijwillig aan, nee ze staat erop, de hoogste mast een likje verf te geven, balancerend boven de afgrond kijkt ze de dood in het gezicht. Een louterende ervaring. Na een tijdje willen alle vissers met haar trouwen. Met Jude, een beer van een vent, zware alcoholist, krijgt Lili een relatie, hij wil dat ze met hem meegaat naar Hawaï. Maar ze laat zich niet vangen. Ondanks de ontberingen, de kou en de pijn is de open zee haar enige thuis. Geweldige roman. Stoer wijf. Ik voel bewondering voor de messcherpe stijl waarin ze haar ervaringen verwoordde.
De mens is nietig. En ook uitzonderlijk veerkrachtig. Mits hij een verhaal heeft waarin hij gelooft. Zonder mythe of sprookje is ons leven zonder betekenis. U bent vast nog nieuwsgierig naar het verhaal dat de knappe Portugese hield boven de vlammen van het vuur op het magische Boomland? Misschien sprak ze over kracht vinden in kwetsbaarheid. Over ongelijkheid tussen mannen en vrouwen, en in hoeverre ze zich kwetsbaar durven op te stellen. Wellicht sprak ze van geluk, vrede en verbondenheid. Dat het allemaal naar ons toe komt als we het zelf willen. IJle waar. De cynicus zou haar woorden in één keer weg kunnen vegen, gelukkig heb ik geen cynici meer om me heen. De wind woei door mijn haren, floot in mijn oren, raakte een snaar in mijn hart. Te zijn. Zonder doel. Dan gebeurt er meer dan je denkt. Ik durf te zeggen dat iedereen gewoon zichzelf was, daar aan de oever van dat vulkaanmeer, ‘to celebrate our connection to the land, to ourselves and our fellow journeyers on this gift of a path that is Life on Planet Earth’.
We beoefenden yoga, trotseerden de zwaartekracht in Hanging Belts en dansten op koorden. We zwommen, lagen te zonnen, luisterden naar muziek van de grappige Spaanse dj Gaudi. We voelden ons verbonden. Je kunt ook zeggen dat we het leven vierden. Toen ik thuis kwam, zette ik Remain in Light op van de Talking Heads. The wind in my heart. The dust in my head. Het album heb ik vroeger grijsgedraaid, het nummer Listening wind was me al die jaren ontgaan. Luister mee. Ik krijg het niet meer uit mijn hoofd. Over twee jaar ga ik weer.