ARGUS, JRG 2, 18 September 2018
De dag waarop Van S. zijn vriendin doodde en daarna zichzelf was het zonnig en helder. Zomershelder, een strak blauwe hemel en van dat trillende, gele licht, kwistig uitgestrooid over de straten. Of misschien was het wel druilerig en woei er een koude, vochtige wind die de op komst zijnde herfst aankondigde. In september zijn alle weervarianten mogelijk. Ik herinner me niet meer hoe het met het weer was gesteld, die woensdag 6 september. Het was in 1972 moet je weten. De moordenaar en zijn vriendin woonden net als ik op een studentenflat in Uilenstede, in een kamer van laten we zeggen vier bij drie en halve meter, een badkamer, een halletje en een balkon met hoog ijzerwerk ervoor.
In september 1972 zal ik aan het derde studiejaar zijn begonnen op de Letterenfaculteit van de Universiteit van Amsterdam die wij in die tijd de GU noemden. Vijf dagen later zou ik twintig worden. Om precies te zijn, 11 september, ook geen onschuldige datum meer. Maar daar wil ik het nu niet over hebben. Of ik mijn verjaardag feestelijk vierde in het gezelschap van medestudenten? Geen idee. Het kan goed zijn dat ik mijn jaardag ongemerkt voorbij liet gaan. Dat soort dingen onthoud je niet. Wat me nog levendig voor ogen staat, is de woedende onthutsing van mijn joodse vader bij het nieuws van de elf gegijzelde leden van de Israëlische sportploeg, tijdens de Olympische Spelen in München.
De krantenpagina van 7 september, 1972 ligt voor me op tafel. Er wordt melding gemaakt van de tien stoffelijke overschotten die aankwamen op het zwaar bewaakte vliegveld van Tel Aviv. Het bericht van ‘het liefdesdrama’ dat zich in onze torenflat afspeelde, staat links boven. Rechts boven prijkt een foto van Johan Cruijff die het uitschreeuwt van de pijn. Op de avond van de dubbele moord speelde zijn elftal van Ajax tegen het Argentijnse Independiente, een wedstrijd om de wereldbeker in Buenos Aires. Op drie na waren alle kamers van onze gang bezet door mannen, ze zullen de wereldbekerwedstrijd voetballen hebben bekeken in de gemeenschappelijke keuken waar een televisie stond. Ik bedenk dat de kans dat ik daar ook zat, rond die tafel, klein is. Voetbal was toen al niet mijn ding.
Student steekt vriendin dood en springt van balkon. Het gebeurde tijdens die wedstrijd, in de rustpauze. Volgens het krantenbericht maakte de 26-jarige Van S.‘met één messteek in de keel’ een einde aan het leven van zijn ex-vriendin Pauline, ze was tweeëntwintig en studeerde ook aan een Letterenfaculteit. Enkele seconden later sprong hij ‘van zeker 30 meter hoogte naar beneden’ zijn eigen dood tegemoet. Ook al woonden we op dezelfde verdieping, ik kende ze niet. Elke etage bestond uit twee wooneenheden, een aan de achterkant en een aan de voorkant van de flat. Een lange gang, kamers aan weerszijden en een gemeenschappelijke keuken.
Een kleine zwart-wit televisie op de keukentafel, iedereen erom heen. Ik zie het voor me, ook al was ik er niet bij. Volgens de verslaggever keek Van S. naar de voetbalwedstrijd en Pauline ook. Hoelang duurt de rust van een wereldbekerwedstrijd in die tijd? Blijkbaar ging mensen even naar hun kamer, misschien om een zak chips te halen of een plas te doen. De afgewezen minnaar klopte aan bij de kamer van zijn ‘ex-verloofde’, aldus de krant. Hij vroeg haar even mee te komen. Om te praten. Wat zou er zijn gebeurd als ze niet op zijn verzoek was ingegaan, vraag ik me af?
Pauline liep mee naar zijn kamer, plotseling trok Van S. een ‘Indische dolk’ en doorstak haar keel. De ijverige verslaggever fotografeerde de flat. De foto links boven de pagina is net zo groot afgedrukt als de foto van de gepijnigde Cruijff. Ter hoogte van de elfde etage tekende een bureauredacteur een balloon in, net als bij een strip. De pijl wijst recht naar mijn balkon: Hier sprong de dader naar beneden.
Er ligt iets flegmatisch in de houding van de adolescent tegenover het leven, misschien omdat er zoveel dingen in en om je heen gebeuren. Geen van ons stond lang stil bij het afschuwelijke voorval dat zich op niet meer dan een paar meter van ons afspeelde. Althans, er is geen herinnering aan een gesprek met kamergenoten blijven hangen. Geen enkel gesprek trouwens, over de dubbele moord. Vijf jaar na de noodlottige avond echter stierf mijn vader, onverwachts en onherroepelijk, wat iedere snipper herinnering het bewaren waard maakt. Toen hij die ochtend van de zevende september zijn krant opsloeg, belde hij me meteen. ‘Leef je nog?’ vroeg hij, schor lachje in zijn stem. ‘Of heeft je vriend je omgebracht met een kris?’
Ik ben op een zomerfeest van de buurt en een vrouw komt op me af. Ze ziet er opgetogen uit en wil me iets vertellen. Voordat ik verder ga en vertel wat ze me zeggen wilde, moet ik eerst terug naar de zwart-witfoto. Torenflat. Rijen balkons. De ingetekende pijl. Het grapje van mijn vader. Tweeëndertig jaar later kwam het bovendrijven, toen ik werkte aan mijn tweede roman, Spiegels. Een verhaal over liefde en verraad dat zich afspeelt tegen de achtergrond van de onstuimige jaren zeventig. Een periode waarin onze samenleving mijns inziens nog steeds worstelde met de afweging ‘goed’ of ‘fout’. De heersende politieke mores verziekten de onderlinge verhoudingen op de faculteit voor Nederlandse Taal en Letterkunde. Daar heb ik veel last van gehad.
De studentenflat, de dubbele moord, de foto. Ik dook in het archief van de krant.
Dat woensdag 6 september 1972 de wereldbekerwedstrijd werd uitgezonden, was een literaire voltreffer. Ook het voetbal verloor die avond zijn onschuld. In Buenos Aires moest Jaap van Praag gekweld toezien hoe zijn jongens werden geschopt, hinkend strompelden zijn sterspelers Piet Keizer, Johan Cruijff en Sjaak Swart in de pauze naar de kleedkamer. De moord en de symboliek met het geweld op het harde gras kon me niet ontgaan. Voor zestig euro kocht ik een radio-opname van Theo Koomen uit de collectie van het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid en besloot beide drama’s met elkaar te verweven.
Pauline werd een personage, ik bedacht een biografie, gaf haar argumenten om de liefdesrelatie met haar medebewoner te beëindigen. Vanwege de kris werd haar 26-jarige minnaar Van S. een Indische jongen, zoon van een oud-Knil -officier, ik noemde hem Eddy. Ik deed wat iedere schrijver doet, ik probeerde me voor te stellen hoe die avond moest zijn verlopen. Eddy zag ik voor me, een jongen met een gesloten gezicht, hij kwam uit Arnhem, studeerde niet-westerse antropologie, niemand begreep wat dat was. Als iemand ernaar vroeg, zei hij: Net zoiets als sociologie. Alleen dan over spleetogen. Ja, een cynicus, vermaard en gevreesd om zijn intelligente sarcasme. In die tijd liepen er wel meer van dat soort types rond.
De voetbalwedstrijd. De stem van Theo Koomen. Schrijven is kijken met blinde ogen. Ik zat daar, samen met Pauline en Van S. en een stel andere kamerbewoners rond de tafel in de keuken, een ruimte van een meter of zes. Welke kleur hadden de wanden? Paars, blauw? Of had geen van de studenten de moeite genomen ze een kleur te geven? In mijn roman schilderde ik de keukenwanden zeegroen en liet een gangbewoner met tekentalent een voorstelling op de zijmuur maken: grijnzende jongen, oranje Ray-Ban, bruine schoudertas om. Wat gebeurde er? Had Pauline geen vriendinnen? Niemand die haar waarschuwde? Zou ze gegild hebben of was de overrompeling zo abrupt dat ze daar geen tijd voor had? Heeft een van de kamerbewoners haar doodskreet gehoord of keken ze na de rust gewoon verder?
Het werd een mooi hoofdstuk, ik was tevreden. Spiegels verscheen in 2005.
Terug naar het zomerfeest. De vrouw ken ik al jaren, een universitair docente, we wonen in dezelfde straat, ze is een liefhebber van literatuur. ‘Jouw roman Spiegels,’ zegt ze. ‘Ik heb er laatst uit voorgelezen. Tijdens een reünie van de familie.’ Ze noemt een naam. Uit wat ze vertelt, maak ik pas na enige tijd op dat ze de familie van Van S bedoelt. Zijn zuster is haar vriendin. ‘Van vroeger af zijn we al bevriend, ze was een paar jaar ouder dan hij. Ik ken hun ouders ook goed,’ zegt ze. ‘Ze zaten in Spanje die avond, daarom belde de politie zijn zuster op. Of zij zijn stoffelijk overschot kon identificeren. In die tijd was je niet zo snel uit Spanje terug naar Nederland als nu.’
Ik knik. De politie wilde niet veel kwijt, vertelt ze. Tegen een familielid van een moordenaar wil niemand iets kwijt. De moord die haar radeloze broer pleegde en zijn zelfgekozen dood had het leven van zijn zuster voorgoed getekend.
‘Ze heeft nooit de kans gekregen met een van de kamerbewoners die de bewuste avond aanwezig waren, te praten. Nooit gedurfd ook. Waarom heeft mijn broer dit gedaan? Door de familie is die vraag nooit gesteld.’ Verbijstering, schuld en schaamte had iedere poging tot uitleg verstomd. Niemand sprak er over. Het verdriet en onbegrip van haar ouders veelden geen woorden.
En nu, veertig jaar later, was er dus die familiereünie geweest. Mijn buurvrouw had mijn roman Spiegels meegenomen en het Uilenstede-hoofdstuk voorgelezen. Er was gehuild. Er was grote dankbaarheid eindelijk te weten.
Ik schrok. ‘Te weten?’
Na al die jaren weten de ouders van haar vriendin eindelijk wat er is gebeurd. Na al die jaren van stilte eindelijk de waarheid! Kunnen ze beginnen te begrijpen, te berusten in het verschrikkelijke dat hun zoon heeft aangericht.
‘Je hebt het zo goed beschreven,’zegt ze. Ze zegt het wel drie keer.
Mijn buurvrouw is toch een lezer? Liefhebber van fictie. ‘Ik was er niet bij,’ zeg ik beschaamd. ‘Pauline en Van S. heb ik nooit gekend.’
Ze kijkt me even doordringend aan, alsof ze wil peilen of ik de waarheid spreek. ‘Hoezo? Hoe kan dat? Je hebt het allemaal zo uitvoerig beschreven.’ Ze klinkt beteuterd, boos misschien wel. Ik heb iets van haar afgepakt.
‘Ik woonde aan de andere kant van de flat. Er was alleen een foto in de krant. Het is een roman…’
Ze draait zich om. De rest van de avond heeft ze niet meer met me gesproken.
In september 1972 zal ik aan het derde studiejaar zijn begonnen op de Letterenfaculteit van de Universiteit van Amsterdam die wij in die tijd de GU noemden. Vijf dagen later zou ik twintig worden. Om precies te zijn, 11 september, ook geen onschuldige datum meer. Maar daar wil ik het nu niet over hebben. Of ik mijn verjaardag feestelijk vierde in het gezelschap van medestudenten? Geen idee. Het kan goed zijn dat ik mijn jaardag ongemerkt voorbij liet gaan. Dat soort dingen onthoud je niet. Wat me nog levendig voor ogen staat, is de woedende onthutsing van mijn joodse vader bij het nieuws van de elf gegijzelde leden van de Israëlische sportploeg, tijdens de Olympische Spelen in München.
De krantenpagina van 7 september, 1972 ligt voor me op tafel. Er wordt melding gemaakt van de tien stoffelijke overschotten die aankwamen op het zwaar bewaakte vliegveld van Tel Aviv. Het bericht van ‘het liefdesdrama’ dat zich in onze torenflat afspeelde, staat links boven. Rechts boven prijkt een foto van Johan Cruijff die het uitschreeuwt van de pijn. Op de avond van de dubbele moord speelde zijn elftal van Ajax tegen het Argentijnse Independiente, een wedstrijd om de wereldbeker in Buenos Aires. Op drie na waren alle kamers van onze gang bezet door mannen, ze zullen de wereldbekerwedstrijd voetballen hebben bekeken in de gemeenschappelijke keuken waar een televisie stond. Ik bedenk dat de kans dat ik daar ook zat, rond die tafel, klein is. Voetbal was toen al niet mijn ding.
Student steekt vriendin dood en springt van balkon. Het gebeurde tijdens die wedstrijd, in de rustpauze. Volgens het krantenbericht maakte de 26-jarige Van S.‘met één messteek in de keel’ een einde aan het leven van zijn ex-vriendin Pauline, ze was tweeëntwintig en studeerde ook aan een Letterenfaculteit. Enkele seconden later sprong hij ‘van zeker 30 meter hoogte naar beneden’ zijn eigen dood tegemoet. Ook al woonden we op dezelfde verdieping, ik kende ze niet. Elke etage bestond uit twee wooneenheden, een aan de achterkant en een aan de voorkant van de flat. Een lange gang, kamers aan weerszijden en een gemeenschappelijke keuken.
Een kleine zwart-wit televisie op de keukentafel, iedereen erom heen. Ik zie het voor me, ook al was ik er niet bij. Volgens de verslaggever keek Van S. naar de voetbalwedstrijd en Pauline ook. Hoelang duurt de rust van een wereldbekerwedstrijd in die tijd? Blijkbaar ging mensen even naar hun kamer, misschien om een zak chips te halen of een plas te doen. De afgewezen minnaar klopte aan bij de kamer van zijn ‘ex-verloofde’, aldus de krant. Hij vroeg haar even mee te komen. Om te praten. Wat zou er zijn gebeurd als ze niet op zijn verzoek was ingegaan, vraag ik me af?
Pauline liep mee naar zijn kamer, plotseling trok Van S. een ‘Indische dolk’ en doorstak haar keel. De ijverige verslaggever fotografeerde de flat. De foto links boven de pagina is net zo groot afgedrukt als de foto van de gepijnigde Cruijff. Ter hoogte van de elfde etage tekende een bureauredacteur een balloon in, net als bij een strip. De pijl wijst recht naar mijn balkon: Hier sprong de dader naar beneden.
Er ligt iets flegmatisch in de houding van de adolescent tegenover het leven, misschien omdat er zoveel dingen in en om je heen gebeuren. Geen van ons stond lang stil bij het afschuwelijke voorval dat zich op niet meer dan een paar meter van ons afspeelde. Althans, er is geen herinnering aan een gesprek met kamergenoten blijven hangen. Geen enkel gesprek trouwens, over de dubbele moord. Vijf jaar na de noodlottige avond echter stierf mijn vader, onverwachts en onherroepelijk, wat iedere snipper herinnering het bewaren waard maakt. Toen hij die ochtend van de zevende september zijn krant opsloeg, belde hij me meteen. ‘Leef je nog?’ vroeg hij, schor lachje in zijn stem. ‘Of heeft je vriend je omgebracht met een kris?’
Ik ben op een zomerfeest van de buurt en een vrouw komt op me af. Ze ziet er opgetogen uit en wil me iets vertellen. Voordat ik verder ga en vertel wat ze me zeggen wilde, moet ik eerst terug naar de zwart-witfoto. Torenflat. Rijen balkons. De ingetekende pijl. Het grapje van mijn vader. Tweeëndertig jaar later kwam het bovendrijven, toen ik werkte aan mijn tweede roman, Spiegels. Een verhaal over liefde en verraad dat zich afspeelt tegen de achtergrond van de onstuimige jaren zeventig. Een periode waarin onze samenleving mijns inziens nog steeds worstelde met de afweging ‘goed’ of ‘fout’. De heersende politieke mores verziekten de onderlinge verhoudingen op de faculteit voor Nederlandse Taal en Letterkunde. Daar heb ik veel last van gehad.
De studentenflat, de dubbele moord, de foto. Ik dook in het archief van de krant.
Dat woensdag 6 september 1972 de wereldbekerwedstrijd werd uitgezonden, was een literaire voltreffer. Ook het voetbal verloor die avond zijn onschuld. In Buenos Aires moest Jaap van Praag gekweld toezien hoe zijn jongens werden geschopt, hinkend strompelden zijn sterspelers Piet Keizer, Johan Cruijff en Sjaak Swart in de pauze naar de kleedkamer. De moord en de symboliek met het geweld op het harde gras kon me niet ontgaan. Voor zestig euro kocht ik een radio-opname van Theo Koomen uit de collectie van het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid en besloot beide drama’s met elkaar te verweven.
Pauline werd een personage, ik bedacht een biografie, gaf haar argumenten om de liefdesrelatie met haar medebewoner te beëindigen. Vanwege de kris werd haar 26-jarige minnaar Van S. een Indische jongen, zoon van een oud-Knil -officier, ik noemde hem Eddy. Ik deed wat iedere schrijver doet, ik probeerde me voor te stellen hoe die avond moest zijn verlopen. Eddy zag ik voor me, een jongen met een gesloten gezicht, hij kwam uit Arnhem, studeerde niet-westerse antropologie, niemand begreep wat dat was. Als iemand ernaar vroeg, zei hij: Net zoiets als sociologie. Alleen dan over spleetogen. Ja, een cynicus, vermaard en gevreesd om zijn intelligente sarcasme. In die tijd liepen er wel meer van dat soort types rond.
De voetbalwedstrijd. De stem van Theo Koomen. Schrijven is kijken met blinde ogen. Ik zat daar, samen met Pauline en Van S. en een stel andere kamerbewoners rond de tafel in de keuken, een ruimte van een meter of zes. Welke kleur hadden de wanden? Paars, blauw? Of had geen van de studenten de moeite genomen ze een kleur te geven? In mijn roman schilderde ik de keukenwanden zeegroen en liet een gangbewoner met tekentalent een voorstelling op de zijmuur maken: grijnzende jongen, oranje Ray-Ban, bruine schoudertas om. Wat gebeurde er? Had Pauline geen vriendinnen? Niemand die haar waarschuwde? Zou ze gegild hebben of was de overrompeling zo abrupt dat ze daar geen tijd voor had? Heeft een van de kamerbewoners haar doodskreet gehoord of keken ze na de rust gewoon verder?
Het werd een mooi hoofdstuk, ik was tevreden. Spiegels verscheen in 2005.
Terug naar het zomerfeest. De vrouw ken ik al jaren, een universitair docente, we wonen in dezelfde straat, ze is een liefhebber van literatuur. ‘Jouw roman Spiegels,’ zegt ze. ‘Ik heb er laatst uit voorgelezen. Tijdens een reünie van de familie.’ Ze noemt een naam. Uit wat ze vertelt, maak ik pas na enige tijd op dat ze de familie van Van S bedoelt. Zijn zuster is haar vriendin. ‘Van vroeger af zijn we al bevriend, ze was een paar jaar ouder dan hij. Ik ken hun ouders ook goed,’ zegt ze. ‘Ze zaten in Spanje die avond, daarom belde de politie zijn zuster op. Of zij zijn stoffelijk overschot kon identificeren. In die tijd was je niet zo snel uit Spanje terug naar Nederland als nu.’
Ik knik. De politie wilde niet veel kwijt, vertelt ze. Tegen een familielid van een moordenaar wil niemand iets kwijt. De moord die haar radeloze broer pleegde en zijn zelfgekozen dood had het leven van zijn zuster voorgoed getekend.
‘Ze heeft nooit de kans gekregen met een van de kamerbewoners die de bewuste avond aanwezig waren, te praten. Nooit gedurfd ook. Waarom heeft mijn broer dit gedaan? Door de familie is die vraag nooit gesteld.’ Verbijstering, schuld en schaamte had iedere poging tot uitleg verstomd. Niemand sprak er over. Het verdriet en onbegrip van haar ouders veelden geen woorden.
En nu, veertig jaar later, was er dus die familiereünie geweest. Mijn buurvrouw had mijn roman Spiegels meegenomen en het Uilenstede-hoofdstuk voorgelezen. Er was gehuild. Er was grote dankbaarheid eindelijk te weten.
Ik schrok. ‘Te weten?’
Na al die jaren weten de ouders van haar vriendin eindelijk wat er is gebeurd. Na al die jaren van stilte eindelijk de waarheid! Kunnen ze beginnen te begrijpen, te berusten in het verschrikkelijke dat hun zoon heeft aangericht.
‘Je hebt het zo goed beschreven,’zegt ze. Ze zegt het wel drie keer.
Mijn buurvrouw is toch een lezer? Liefhebber van fictie. ‘Ik was er niet bij,’ zeg ik beschaamd. ‘Pauline en Van S. heb ik nooit gekend.’
Ze kijkt me even doordringend aan, alsof ze wil peilen of ik de waarheid spreek. ‘Hoezo? Hoe kan dat? Je hebt het allemaal zo uitvoerig beschreven.’ Ze klinkt beteuterd, boos misschien wel. Ik heb iets van haar afgepakt.
‘Ik woonde aan de andere kant van de flat. Er was alleen een foto in de krant. Het is een roman…’
Ze draait zich om. De rest van de avond heeft ze niet meer met me gesproken.