berichten uit de wereld van het boek 2005
Recensies verschenen in de Telegraaf, 2005
Nederlanders in Marokko
Het is niet wetenschappelijk bewezen, maar volgens mij zijn de Nederlandse winters onderhevig aan verval. Waar het in mijn herinnering sneeuwde en de sloten waren bedekt met een dikke laag ijs, kwakkelen we nu van de ene storm in de andere regenbui. Reden het land te ontvluchten. Zo zat ik op nieuwjaarsochtend met een heftige champagnekater in het vliegtuig naar Marrakech, een oude karavaanstad in het zuiden van Marokko. Een land van rode aarde, licht en een heerlijk winterzonnetje. Marrakech bleek een ommuurde stad tegen een decor van besneeuwde bergtoppen met exotische, maar ook labyrintische markten. Ze bezorgen de toerist de eerste dagen een cultuurshock, vanwege de hardhandige manier waarop locale kooplui-van piepjong tot stokoud- euro’s uit je zakken proberen te praten. Handelen en verkopen, Marokkanen zijn er meesters in.
Ze lijken precies op Hollanders.
Onze natie van avontuurlijke kooplieden onderhoudt dan ook al 400 jaar nauwe banden met Marokko. Gezien de multiculturele conflicten van het afgelopen jaar is het goed deze geschiedenis van handelsbetrekkingen en vriendschapsbanden onder de aandacht te brengen. De historicus Herman Obdeijn en de schrijver Abdelkader Benali (Libriswinnaar 2003) doen dat in het fraaie boek Marokko door Nederlandse ogen 1605-2005. Het vroegste contact dateert uit 1605, toen de Republiek de Schiedams koopman Pieter Maertensz Coy naar Marrakech stuurde om een verdrag te sluiten met de sultan van Marokko. Hij werd ondergebracht in een van de weelderige paleizen met binnentuinen, palmen en fonteinen, waarvan je het bestaan niet vermoedt omdat ze verstopt liggen achter hoge muren in armoedige straatjes. Na hem kwamen Nederlandse kooplieden als Samuel Pallache of commandanten als Michiel de Ruyter, wiens missie was de Nederlandse koopvaardijschepen te verlossen van kapers uit Noord-Afrika.
De samenstellers diepten hun verhalen op uit de archieven, waarbij Obdeijn de historische context geeft en Benali een verhalend portret schrijft. Bijzonder is de geschiedenis van de Amsterdamse Maria ter Meetelen, die als echtgenote van een scheepskapitein in 1731 door piraten gevangen werd genomen en als slaaf terechtkwam in Meknès. Haar man overlijdt al snel en blanke slavinnen waren zeldzaam. Uit angst ingelijfd te worden in de harem van de sultan verscheen Marie ongekamd en in haar oudste kleren voor de sultan. Hij ontving haar omringd door wel 50 vrouwen, de een nog mooier dan de ander, maar zag van Marie af toen ze beweerde zwanger te zijn.
Ze trouwde een andere Hollandse gevangene en ontdekte een gat in de Marokkaanse markt: de wijnproeverij. Twaalf jaar bestierde ze het wijnlokaal van het paleis waar zelfs de zoon van de sultan een goed glas kwam drinken. Op 11 april 1743 stapte ze aan boord van een schip dat haar terug zou brengen naar Amsterdam. Haar handelsgeest ontlokte de sultan het hoogste compliment: ‘die Christenvrouw is waardig om een princes te weesen.’
Weemoed
Het was 1961. Bij een kleine uitgeverij verscheen de verhalenbundel Serpentina’s petticoat. Vanwege de ‘obscene’ inhoud werd het boek veiligheidshalve in een oplage van 800 exemplaren gedrukt en kwam bijna in de ramsj terecht, ware het niet dat de auteur nog geen jaar later met een geruchtmakende roman kwam getiteld Kort Amerikaans. Dit keer bij de gerenommeerde uitgeverij Meulenhoff. Met de eerste anticonceptiepil deed schrijver Jan Wolkers zijn intrede in Nederland. Het was de tijd dat meisjes nog geen broeken met een gulp droegen, de minirok nog niet bestond en niemand het in zijn hoofd haalde het woord ‘neuken’ publiekelijk te gebruiken.
In het voorjaar van ‘63 hield Wolkers in het Leidse Academiegebouw zijn eerste eenmansexpositie, die werd geopend door vriend Gerard Kornelis van het Reve. Een maand later ontketende de schrijver een rel, toen hij tijdens een jaarlijkse boekenweekavond in Bergen het verhaal Kunstfruit voorlas, dat volgens velen ‘de grens van het toelaatbare met betrekking tot de openbare orde en goede zeden verre overschreed’. Vanaf die tijd zou Wolkers met grote regelmaat de landelijke pers halen. Oktober ‘68 gaf hij een show weg op de boeken-Rai in Amsterdam, waarbij hij niet alleen een enorm doek beschilderde, maar ook zijn naakte vrouw Karina. Begin jaren ‘70 bereikte zijn roem een hoogtepunt met de opzienbarende, autobiografische roman Turks fruit die door Paul Verhoeven werd verfilmd en zijn internationale doorbraak betekende.
Wie een graantje van de opschudding heeft meegepikt, kon de afgelopen weken niet anders dan met enige weemoed naar het optreden kijken van de spierwitte, broze schrijver, die als het meezit op 26 oktober zijn tachtigste verjaardag viert. Precies díe weemoed zorgt ook voor de grote populariteit van geschiedeniswerken in het algemeen en de boeken van Geert Mak – kind van de jaren zestig- in het bijzonder. Wolkers hield in zijn hoogtijdagen een dagboek bij, waarin hij vrij nauwkeurig opschreef hoe hij zijn dagen vulde. Voor wie iets van de sfeer in die jaren wil proeven, zou ‘Dagboek 1974’ kunnen lezen dat in het kader van de boekenweek verscheen. Op de kaft staat de kunstenaar woest, wild en behaard, in een groen hemd, naast de twintig jaar jongere Karina die voor deze foto uit de kleren ging.
De dagboekaantekeningen getuigen van een zorgeloos bestaan, dat bestond uit lekker eten, de liefde bedrijven, naar de volkstuin gaan en schrijven. Zo nu en dan moet er worden onderhandeld met de uitgever, maar het geld stroomt binnen en om zijn politieke geweten te sussen, maakt hij een paar duizend gulden over naar goede doelen. Naast een een aanval van jicht lijkt Wolkers enige zorg in die tijd zijn overgewicht en potentie. De viriele man is getuige zijn mediaoptreden nog net zo scherp en levendig als vroeger. Alleen dat grote, stoere mannenlichaam met die woeste kop met krullen is in de tijd verdwenen. Zijn prominente aanwezigheid naast de honderden uitgestalde boeken over ons historisch verleden gaf Boekenweek 2005 een bijzonder nostalgisch tintje.
W.F. Hermans
Toen ik in 1970 ging studeren, had Willem Frederik Hermans het toppunt van zijn roem bereikt. Al vanaf het begin van de jaren ´50 waren hij, Reve en Mulisch met elkaar verbonden als De Grote Drie, maar W.F. Hermans werd toch als de grootste en beste van na de oorlog beschouwd. Vier jaar eerder was zijn roman Nooit meer slapen verschenen, verplichte leesstof voor iedere Neerlandicus. Natuurlijk kende ik zijn verhalen, had ik De donkere kamer van Damocles gelezen, dat toen ook al het favoriete boek van iedere middelbare schoolleraar was. Maar zijn toon was me te bitter, zijn stijl te kaal en zijn thematiek stond mijlenver van me af. Zo ook Nooit meer slapen, waarin tegen de achtergrond van een nors Noors berglandschap een machtsstrijd tussen twee geologen wordt uitgevochten.
Hermans was een schrijver voor mannen. Voor Vatersuchers. Net als hij. Zijn vader was een Amsterdamse onderwijzer ﴾zijn moeder had tot haar huwelijk hetzelfde beroep uitgeoefend﴿ die zijn zoon bij iedere gelegenheid kleineerde. Hem werd altijd zijn vlijtige zuster Corry ten voorbeeld gesteld. Eenentwintigjaar oud pleegde zij op 14 mei 1940 zelfmoord, samen met haar neef. Ze hadden een geheime verhouding. Van dat soort dingen word je misschien cynisch en grimmig. Dat zijn Hermans antipathieke hoofdpersonen ook. Ze hebben een door en door pessimistische kijk op het leven: hoe groter de chaos, hoe meer zicht op de vernietigende krachten van de mens. Leve de oorlog! Hij geloofde niet in vooruitgang, het leven is een puinhoop waar slechts het toeval heerst.
De grimmige schrijver heeft zich altijd miskend en onbegrepen gevoeld, vooral toen hij als lector fysische geografie in Groningen in conflict kwam met het bestuur van de universiteit die hem van plichtsverzuim betichtte. Vol wrok pakte de schrijver zijn biezen en verhuisde met vrouw en kind naar Parijs. Die wrok beschadigde zijn schrijverschap, maar een schrijver van zijn formaat moet je naar zijn beste werk beoordelen.
Mijn knieval vond jaren later plaats, toen ik zijn eerste grote roman Tranen der acacia´s las. In dit verhaal van Arthur Muttah verwerkte Hermans zijn oorlogservaringen, hij laat de bevrijding ´uitbreken´als was het een vreselijke ziekte. In zeker zin is het dat ook voor Arthur, die na de oorlog zonder illusies achterblijft. Hermans laat hem ontgoocheld sterven in de armen van een hoer. Daarom weigerden Meulenhoff en De Bezige Bij het boek uit te geven.
Schitterend vond ik het. Prachtig eigenzinnig. Ik ben al zijn vroege werk gaan herlezen.Van een zielsverwantschap tussen hem en mij zal nooit sprake zijn, maar zijn novellen en vroege romans vind ik ijzersterk en in zijn grimmigheid van een wonderlijk, pijnlijke schoonheid. Dat is nooit meer veranderd.
Crimineel naïef
Een Belgische minister typeerde onze premier als kruising tussen de stijfburgerlijke Nederlander en het Britse slimmerikje uit een sprookjesboek. Het ontketende een diplomatiek relletje maar stemt ook tot nadenken, want de Nederlanders bleken het met De Gucht eens. Zijn we dan zelf zo onnozel? Belgen mogen dezelfde taal spreken en onze vaderlandse geschiedenis delen – na 1585 was één op de drie inwoners van Amsterdam afkomstig uit Antwerpen- ze kijken toch naar ons door vreemde ogen. Zien ze ons daardoor helderder dan wij onszelf zien?
Met die vraag in het achterhoofd las ik Mijn Nederland, de verzameling beschouwende en anekdotische stukken van de Belgische journalist, essayist en literator Geert van Istendael, die twee jaar lang ons land doorkruiste op zoek naar de Nederlandse psyche. Van Istendael keek met een kennersoog, hij bracht de eerste jaren van zijn leven in Utrecht door en zijn liefde voor de Hollandse polder en de wereld van Ot en Sien is nooit meer over gegaan. De schrijver constateert dat de grote bek is geïnstitutionaliseerd. Alles moet en zal worden uitgesproken. Beschaamd las ik hoe hij op een bruiloft getuige werd van deze vaderlandse gewoonte. De gasten van de protestantse bruidegom hadden bij wijze van grap een scherm neergezet met een gat erin, waar men om de beurt het hoofd doorheen stak om een anekdote te vertellen. ‘Heel het verleden van de bruidegom werd erdoor gedraaid.’ Om van het onstuitbare publieke uitbraken af te komen, begonnen de gasten van de katholieke bruid met stoelen te schuiven en wild te dansen.
De calvinisten zijn de nudisten van het woord, schrijft Van Istendael, het is even dodelijk als het alles omhullende verzwijgen van de katholieken. Het idee dat je altijd alles kunt zeggen – alsof het een spelletje is- vindt hij naïef. Crimineel naïef zelfs en illustreert dit met een ooggetuigenverslag uit de oorlog. Een christelijk echtpaar met drie kinderen neemt een hoogblond joods meisje in huis. Ze zijn dol op het kind en noemen haar liefdevol ‘het jodinnetje’. Natuurlijk kwam een collaborerende politieagent het meisje op een dag ophalen.Transportatie naar Westerbork werd nog net voorkomen, maar met verbijstering en woede vraagt Van Istendael zich af waar deze grenzeloze naïviteit vandaan kwam.
Nederlanders kunnen zich eigenlijk niet goed voorstellen dat iemand hun vijand zou zijn. Ze missen de intuïtie aan te voelen wanneer je mensen schokt, missen het inzicht in de barbarij van de vijand. Komt het omdat we in de eerste Wereldoorlog buiten schot zijn gebleven en daarmee onze onschuld hebben bewaard?
Met de moord op Van Gogh, die hij vooral als erg onnozel beschouwt, is Nederland met een knoertharde klap uit de droom geholpen. De als heiligen gekoesterde allochtonen zijn duivels geworden en de angst regeert. We moeten beginnende die ‘criminele naïviteit van ons af te schudden: ‘mijn lieve, dierbare Nederland zit niet met dichtgeknepen ogen thee te slurpen terwijl je huis wordt ondermijnd. Denk na, handel, doe wat moet.’
Wat doet onze regering? Met een Europese grondwet in de hand denkt men het probleem op te lossen door de terroristen over de grens te zetten. ‘Balkenendes gebrek aan inzicht in verleden en toekomst is hemelschreiend.’ Wanneer wordt een gebrek aan inzicht schuldig? Misschien moeten we het antwoord maar in België gaan zoeken.
Writers On Heels
Schrijvers brengen niet alleen boeken uit, maar ook zichzelf. De tijd dat een nieuw verschenen roman kon varen op de reputatie van een uitgeverij ligt al ver achter ons. Met een boek komt ook een persoonlijkheid uit, het beeld van de schrijver wordt door de media overgenomen en vermenigvuldigd. Je kunt proberen dat proces zelf te sturen. Een paar jonge schrijfsters deden dat dit jaar onder de geuzennaam Writers On Heels, een uit Amerika overgewaaide term die beelden oproept van opwindende, mooie, slimme meiden uit series als Sex in the City. Deze ‘nieuwe lichting schrijfsters die hun liefde voor de literatuur moeiteloos combineren met hoge hakken’ schrijven gestroomlijnde romannetjes die in het verlengde van dit imago liggen: sexy, vlot, lekker, leuk en gezellig.
Het heeft natuurlijk allemaal niets te maken met literatuur. De media zijn vluchtig, de krant verdwijnt in de kattenbak en na een paar maanden is iedereen het weer vergeten. Literatuur die beklijft, is een veel grilliger product dat zich juist onttrekt aan de waan van de dag. Een terugblik op 2005 levert ons het bewijs met het enorme succes van Knielen op een bed violen van Jan Siebelink, de roman over een fanatieke protestant die zijn gezin ontwricht.
Een boek over een godsdienstwaanzinnige. En dat in een ontzuild land als Nederland. De roman staat haaks op de tijdgeest, toen de schrijver dit verhaal over zijn vader, dat hij al eerder over tientallen romans verspreid had beschreven, nog één keer compleet wilde vertellen, meende hij dit te doen voor een zeer kleine groep lezers. Van Knielen op een bed violen zijn intussen meer dan 160.000 exemplaren verkocht en na de verfilming zullen dat er nog veel meer worden.
Dit verrassende literaire succes van 2005 illustreert eveneens dat een schrijverscarrière zich niet laat plannen. Jan Siebelink is een auteur die al een halve eeuw meedraait. Als bebaarde linkse intellectueel publiceerde hij eind jaren ’70 succesvolle romans als Nachtschade en De herfst zal schitterend zijn, daarna raakte zijn schrijverschap een beetje in het slop. Er was een tijd dat de boeken van Siebelink niet eens meer werden gerecenseerd.
Dat zag Meulenhoff, de uitgeverij waar hij al dertig jaar zat, ook. Toen redacteur en uitgever Tilly Hermans in 2001 haar uittocht inzette, nam ze Siebelink dan ook niet mee. De schrijver zal geschrokken om zich heen, hebben gekeken, in de literaire stal die Meulenhoff ooit was, waren de raspaardjes verdwenen. Drie jaar later komt hij bij een andere uitgeverij uit met een kassakraker, iets dat alle door Hermans meegenomen topauteurs nog niet hebben gepresteerd. Nu is het haar beurt om geschrokken om zich heen te kijken.
Literatuur is en blijft een grillig & onvoorspelbaar product. Ze laat zien wat de verbeelding vermag en dat staat veraf van snel commercieel succes zoeken. In deze tijd zijn schrijven en lezen eerder oefeningen in onthaasting en daarmee het ultieme protest tegen de vluchtige, vlotte, lekkere, leuke, gezellige producten van de moderne samenleving.
Nederlanders in Marokko
Het is niet wetenschappelijk bewezen, maar volgens mij zijn de Nederlandse winters onderhevig aan verval. Waar het in mijn herinnering sneeuwde en de sloten waren bedekt met een dikke laag ijs, kwakkelen we nu van de ene storm in de andere regenbui. Reden het land te ontvluchten. Zo zat ik op nieuwjaarsochtend met een heftige champagnekater in het vliegtuig naar Marrakech, een oude karavaanstad in het zuiden van Marokko. Een land van rode aarde, licht en een heerlijk winterzonnetje. Marrakech bleek een ommuurde stad tegen een decor van besneeuwde bergtoppen met exotische, maar ook labyrintische markten. Ze bezorgen de toerist de eerste dagen een cultuurshock, vanwege de hardhandige manier waarop locale kooplui-van piepjong tot stokoud- euro’s uit je zakken proberen te praten. Handelen en verkopen, Marokkanen zijn er meesters in.
Ze lijken precies op Hollanders.
Onze natie van avontuurlijke kooplieden onderhoudt dan ook al 400 jaar nauwe banden met Marokko. Gezien de multiculturele conflicten van het afgelopen jaar is het goed deze geschiedenis van handelsbetrekkingen en vriendschapsbanden onder de aandacht te brengen. De historicus Herman Obdeijn en de schrijver Abdelkader Benali (Libriswinnaar 2003) doen dat in het fraaie boek Marokko door Nederlandse ogen 1605-2005. Het vroegste contact dateert uit 1605, toen de Republiek de Schiedams koopman Pieter Maertensz Coy naar Marrakech stuurde om een verdrag te sluiten met de sultan van Marokko. Hij werd ondergebracht in een van de weelderige paleizen met binnentuinen, palmen en fonteinen, waarvan je het bestaan niet vermoedt omdat ze verstopt liggen achter hoge muren in armoedige straatjes. Na hem kwamen Nederlandse kooplieden als Samuel Pallache of commandanten als Michiel de Ruyter, wiens missie was de Nederlandse koopvaardijschepen te verlossen van kapers uit Noord-Afrika.
De samenstellers diepten hun verhalen op uit de archieven, waarbij Obdeijn de historische context geeft en Benali een verhalend portret schrijft. Bijzonder is de geschiedenis van de Amsterdamse Maria ter Meetelen, die als echtgenote van een scheepskapitein in 1731 door piraten gevangen werd genomen en als slaaf terechtkwam in Meknès. Haar man overlijdt al snel en blanke slavinnen waren zeldzaam. Uit angst ingelijfd te worden in de harem van de sultan verscheen Marie ongekamd en in haar oudste kleren voor de sultan. Hij ontving haar omringd door wel 50 vrouwen, de een nog mooier dan de ander, maar zag van Marie af toen ze beweerde zwanger te zijn.
Ze trouwde een andere Hollandse gevangene en ontdekte een gat in de Marokkaanse markt: de wijnproeverij. Twaalf jaar bestierde ze het wijnlokaal van het paleis waar zelfs de zoon van de sultan een goed glas kwam drinken. Op 11 april 1743 stapte ze aan boord van een schip dat haar terug zou brengen naar Amsterdam. Haar handelsgeest ontlokte de sultan het hoogste compliment: ‘die Christenvrouw is waardig om een princes te weesen.’
Weemoed
Het was 1961. Bij een kleine uitgeverij verscheen de verhalenbundel Serpentina’s petticoat. Vanwege de ‘obscene’ inhoud werd het boek veiligheidshalve in een oplage van 800 exemplaren gedrukt en kwam bijna in de ramsj terecht, ware het niet dat de auteur nog geen jaar later met een geruchtmakende roman kwam getiteld Kort Amerikaans. Dit keer bij de gerenommeerde uitgeverij Meulenhoff. Met de eerste anticonceptiepil deed schrijver Jan Wolkers zijn intrede in Nederland. Het was de tijd dat meisjes nog geen broeken met een gulp droegen, de minirok nog niet bestond en niemand het in zijn hoofd haalde het woord ‘neuken’ publiekelijk te gebruiken.
In het voorjaar van ‘63 hield Wolkers in het Leidse Academiegebouw zijn eerste eenmansexpositie, die werd geopend door vriend Gerard Kornelis van het Reve. Een maand later ontketende de schrijver een rel, toen hij tijdens een jaarlijkse boekenweekavond in Bergen het verhaal Kunstfruit voorlas, dat volgens velen ‘de grens van het toelaatbare met betrekking tot de openbare orde en goede zeden verre overschreed’. Vanaf die tijd zou Wolkers met grote regelmaat de landelijke pers halen. Oktober ‘68 gaf hij een show weg op de boeken-Rai in Amsterdam, waarbij hij niet alleen een enorm doek beschilderde, maar ook zijn naakte vrouw Karina. Begin jaren ‘70 bereikte zijn roem een hoogtepunt met de opzienbarende, autobiografische roman Turks fruit die door Paul Verhoeven werd verfilmd en zijn internationale doorbraak betekende.
Wie een graantje van de opschudding heeft meegepikt, kon de afgelopen weken niet anders dan met enige weemoed naar het optreden kijken van de spierwitte, broze schrijver, die als het meezit op 26 oktober zijn tachtigste verjaardag viert. Precies díe weemoed zorgt ook voor de grote populariteit van geschiedeniswerken in het algemeen en de boeken van Geert Mak – kind van de jaren zestig- in het bijzonder. Wolkers hield in zijn hoogtijdagen een dagboek bij, waarin hij vrij nauwkeurig opschreef hoe hij zijn dagen vulde. Voor wie iets van de sfeer in die jaren wil proeven, zou ‘Dagboek 1974’ kunnen lezen dat in het kader van de boekenweek verscheen. Op de kaft staat de kunstenaar woest, wild en behaard, in een groen hemd, naast de twintig jaar jongere Karina die voor deze foto uit de kleren ging.
De dagboekaantekeningen getuigen van een zorgeloos bestaan, dat bestond uit lekker eten, de liefde bedrijven, naar de volkstuin gaan en schrijven. Zo nu en dan moet er worden onderhandeld met de uitgever, maar het geld stroomt binnen en om zijn politieke geweten te sussen, maakt hij een paar duizend gulden over naar goede doelen. Naast een een aanval van jicht lijkt Wolkers enige zorg in die tijd zijn overgewicht en potentie. De viriele man is getuige zijn mediaoptreden nog net zo scherp en levendig als vroeger. Alleen dat grote, stoere mannenlichaam met die woeste kop met krullen is in de tijd verdwenen. Zijn prominente aanwezigheid naast de honderden uitgestalde boeken over ons historisch verleden gaf Boekenweek 2005 een bijzonder nostalgisch tintje.
W.F. Hermans
Toen ik in 1970 ging studeren, had Willem Frederik Hermans het toppunt van zijn roem bereikt. Al vanaf het begin van de jaren ´50 waren hij, Reve en Mulisch met elkaar verbonden als De Grote Drie, maar W.F. Hermans werd toch als de grootste en beste van na de oorlog beschouwd. Vier jaar eerder was zijn roman Nooit meer slapen verschenen, verplichte leesstof voor iedere Neerlandicus. Natuurlijk kende ik zijn verhalen, had ik De donkere kamer van Damocles gelezen, dat toen ook al het favoriete boek van iedere middelbare schoolleraar was. Maar zijn toon was me te bitter, zijn stijl te kaal en zijn thematiek stond mijlenver van me af. Zo ook Nooit meer slapen, waarin tegen de achtergrond van een nors Noors berglandschap een machtsstrijd tussen twee geologen wordt uitgevochten.
Hermans was een schrijver voor mannen. Voor Vatersuchers. Net als hij. Zijn vader was een Amsterdamse onderwijzer ﴾zijn moeder had tot haar huwelijk hetzelfde beroep uitgeoefend﴿ die zijn zoon bij iedere gelegenheid kleineerde. Hem werd altijd zijn vlijtige zuster Corry ten voorbeeld gesteld. Eenentwintigjaar oud pleegde zij op 14 mei 1940 zelfmoord, samen met haar neef. Ze hadden een geheime verhouding. Van dat soort dingen word je misschien cynisch en grimmig. Dat zijn Hermans antipathieke hoofdpersonen ook. Ze hebben een door en door pessimistische kijk op het leven: hoe groter de chaos, hoe meer zicht op de vernietigende krachten van de mens. Leve de oorlog! Hij geloofde niet in vooruitgang, het leven is een puinhoop waar slechts het toeval heerst.
De grimmige schrijver heeft zich altijd miskend en onbegrepen gevoeld, vooral toen hij als lector fysische geografie in Groningen in conflict kwam met het bestuur van de universiteit die hem van plichtsverzuim betichtte. Vol wrok pakte de schrijver zijn biezen en verhuisde met vrouw en kind naar Parijs. Die wrok beschadigde zijn schrijverschap, maar een schrijver van zijn formaat moet je naar zijn beste werk beoordelen.
Mijn knieval vond jaren later plaats, toen ik zijn eerste grote roman Tranen der acacia´s las. In dit verhaal van Arthur Muttah verwerkte Hermans zijn oorlogservaringen, hij laat de bevrijding ´uitbreken´als was het een vreselijke ziekte. In zeker zin is het dat ook voor Arthur, die na de oorlog zonder illusies achterblijft. Hermans laat hem ontgoocheld sterven in de armen van een hoer. Daarom weigerden Meulenhoff en De Bezige Bij het boek uit te geven.
Schitterend vond ik het. Prachtig eigenzinnig. Ik ben al zijn vroege werk gaan herlezen.Van een zielsverwantschap tussen hem en mij zal nooit sprake zijn, maar zijn novellen en vroege romans vind ik ijzersterk en in zijn grimmigheid van een wonderlijk, pijnlijke schoonheid. Dat is nooit meer veranderd.
Crimineel naïef
Een Belgische minister typeerde onze premier als kruising tussen de stijfburgerlijke Nederlander en het Britse slimmerikje uit een sprookjesboek. Het ontketende een diplomatiek relletje maar stemt ook tot nadenken, want de Nederlanders bleken het met De Gucht eens. Zijn we dan zelf zo onnozel? Belgen mogen dezelfde taal spreken en onze vaderlandse geschiedenis delen – na 1585 was één op de drie inwoners van Amsterdam afkomstig uit Antwerpen- ze kijken toch naar ons door vreemde ogen. Zien ze ons daardoor helderder dan wij onszelf zien?
Met die vraag in het achterhoofd las ik Mijn Nederland, de verzameling beschouwende en anekdotische stukken van de Belgische journalist, essayist en literator Geert van Istendael, die twee jaar lang ons land doorkruiste op zoek naar de Nederlandse psyche. Van Istendael keek met een kennersoog, hij bracht de eerste jaren van zijn leven in Utrecht door en zijn liefde voor de Hollandse polder en de wereld van Ot en Sien is nooit meer over gegaan. De schrijver constateert dat de grote bek is geïnstitutionaliseerd. Alles moet en zal worden uitgesproken. Beschaamd las ik hoe hij op een bruiloft getuige werd van deze vaderlandse gewoonte. De gasten van de protestantse bruidegom hadden bij wijze van grap een scherm neergezet met een gat erin, waar men om de beurt het hoofd doorheen stak om een anekdote te vertellen. ‘Heel het verleden van de bruidegom werd erdoor gedraaid.’ Om van het onstuitbare publieke uitbraken af te komen, begonnen de gasten van de katholieke bruid met stoelen te schuiven en wild te dansen.
De calvinisten zijn de nudisten van het woord, schrijft Van Istendael, het is even dodelijk als het alles omhullende verzwijgen van de katholieken. Het idee dat je altijd alles kunt zeggen – alsof het een spelletje is- vindt hij naïef. Crimineel naïef zelfs en illustreert dit met een ooggetuigenverslag uit de oorlog. Een christelijk echtpaar met drie kinderen neemt een hoogblond joods meisje in huis. Ze zijn dol op het kind en noemen haar liefdevol ‘het jodinnetje’. Natuurlijk kwam een collaborerende politieagent het meisje op een dag ophalen.Transportatie naar Westerbork werd nog net voorkomen, maar met verbijstering en woede vraagt Van Istendael zich af waar deze grenzeloze naïviteit vandaan kwam.
Nederlanders kunnen zich eigenlijk niet goed voorstellen dat iemand hun vijand zou zijn. Ze missen de intuïtie aan te voelen wanneer je mensen schokt, missen het inzicht in de barbarij van de vijand. Komt het omdat we in de eerste Wereldoorlog buiten schot zijn gebleven en daarmee onze onschuld hebben bewaard?
Met de moord op Van Gogh, die hij vooral als erg onnozel beschouwt, is Nederland met een knoertharde klap uit de droom geholpen. De als heiligen gekoesterde allochtonen zijn duivels geworden en de angst regeert. We moeten beginnende die ‘criminele naïviteit van ons af te schudden: ‘mijn lieve, dierbare Nederland zit niet met dichtgeknepen ogen thee te slurpen terwijl je huis wordt ondermijnd. Denk na, handel, doe wat moet.’
Wat doet onze regering? Met een Europese grondwet in de hand denkt men het probleem op te lossen door de terroristen over de grens te zetten. ‘Balkenendes gebrek aan inzicht in verleden en toekomst is hemelschreiend.’ Wanneer wordt een gebrek aan inzicht schuldig? Misschien moeten we het antwoord maar in België gaan zoeken.
Writers On Heels
Schrijvers brengen niet alleen boeken uit, maar ook zichzelf. De tijd dat een nieuw verschenen roman kon varen op de reputatie van een uitgeverij ligt al ver achter ons. Met een boek komt ook een persoonlijkheid uit, het beeld van de schrijver wordt door de media overgenomen en vermenigvuldigd. Je kunt proberen dat proces zelf te sturen. Een paar jonge schrijfsters deden dat dit jaar onder de geuzennaam Writers On Heels, een uit Amerika overgewaaide term die beelden oproept van opwindende, mooie, slimme meiden uit series als Sex in the City. Deze ‘nieuwe lichting schrijfsters die hun liefde voor de literatuur moeiteloos combineren met hoge hakken’ schrijven gestroomlijnde romannetjes die in het verlengde van dit imago liggen: sexy, vlot, lekker, leuk en gezellig.
Het heeft natuurlijk allemaal niets te maken met literatuur. De media zijn vluchtig, de krant verdwijnt in de kattenbak en na een paar maanden is iedereen het weer vergeten. Literatuur die beklijft, is een veel grilliger product dat zich juist onttrekt aan de waan van de dag. Een terugblik op 2005 levert ons het bewijs met het enorme succes van Knielen op een bed violen van Jan Siebelink, de roman over een fanatieke protestant die zijn gezin ontwricht.
Een boek over een godsdienstwaanzinnige. En dat in een ontzuild land als Nederland. De roman staat haaks op de tijdgeest, toen de schrijver dit verhaal over zijn vader, dat hij al eerder over tientallen romans verspreid had beschreven, nog één keer compleet wilde vertellen, meende hij dit te doen voor een zeer kleine groep lezers. Van Knielen op een bed violen zijn intussen meer dan 160.000 exemplaren verkocht en na de verfilming zullen dat er nog veel meer worden.
Dit verrassende literaire succes van 2005 illustreert eveneens dat een schrijverscarrière zich niet laat plannen. Jan Siebelink is een auteur die al een halve eeuw meedraait. Als bebaarde linkse intellectueel publiceerde hij eind jaren ’70 succesvolle romans als Nachtschade en De herfst zal schitterend zijn, daarna raakte zijn schrijverschap een beetje in het slop. Er was een tijd dat de boeken van Siebelink niet eens meer werden gerecenseerd.
Dat zag Meulenhoff, de uitgeverij waar hij al dertig jaar zat, ook. Toen redacteur en uitgever Tilly Hermans in 2001 haar uittocht inzette, nam ze Siebelink dan ook niet mee. De schrijver zal geschrokken om zich heen, hebben gekeken, in de literaire stal die Meulenhoff ooit was, waren de raspaardjes verdwenen. Drie jaar later komt hij bij een andere uitgeverij uit met een kassakraker, iets dat alle door Hermans meegenomen topauteurs nog niet hebben gepresteerd. Nu is het haar beurt om geschrokken om zich heen te kijken.
Literatuur is en blijft een grillig & onvoorspelbaar product. Ze laat zien wat de verbeelding vermag en dat staat veraf van snel commercieel succes zoeken. In deze tijd zijn schrijven en lezen eerder oefeningen in onthaasting en daarmee het ultieme protest tegen de vluchtige, vlotte, lekkere, leuke, gezellige producten van de moderne samenleving.