Berichten uit de wereld van het boek 2006
Recensies verschenen in de Telegraaf, 2006
AKO-Literatuurprijs
De AKO-literatuurprijs ligt deze maand onder vuur. Deze jaarlijkse prijsuitreiking voor modern Nederlandstalig literair proza in het televisieprogramma van Sonja Barend is al menigmaal onderwerp geweest van kritiek. Door een blunder van een foute puntentelling in ’94, door een bommelding een jaar later en door de buitengewoon onbeschofte behandeling van de aanwezige genomineerden vorig jaar oktober. Toen meende VARA-coryfee Sonja Barend er goed aan te doen eregast Kees van Kooten uit te nodigen, die al aan het begin van de uitzending te kennen gaf géén van de zes boeken te hebben gelezen. Zowel prijswinnaar Jeroen Brouwers, als Willem G. van Maanen waren afwezig, maar de vier andere genomineerde auteurs werden gedwongen een demonstratie van ijdelheid en koketterie bij te wonen die iedere kijker het schaamrood naar de kaken joeg.
Op deze plaats sprak ik toen in de krant de vrees uit, dat binnenkort geen enkele Nederlandse auteur zich nog zou lenen voor deze gesponserde literaire televisiemanifestatie. De Stichting AKO-literatuurprijs onder voorzitterschap van Ben Schoemakers trok zich weinig aan van de kritiek. In plaats van hand in eigen boezem te steken, kwam men in februari met een nieuw reglement: de verwachting -lees eis – dat de genomineerde auteurs tijdens de live-televisieuitzending aanwezig zullen zijn. Natuurlijk kan AKO niet openlijk zeggen, dat een schrijver die niet meewerkt, kan fluiten naar het prijzengeld van 50.000 euro. In de praktijk zal het hierop echter wel neerkomen. De Vereniging van Schrijvers en Vertalers reageerde, bij monde van voorzitter Marijke Spies, dan ook terecht met de mededeling dat AKO zich ‘de ogen uit de kop’ moet schaamt’.
Uitgevers die met de huidige mediakoorts toch al pressie uitoefenen op publiciteitsschuwe auteurs, zullen die druk door de nieuwe eis alleen maar opvoeren. En waar ligt de grens? Leidt de ene verwachting niet tot meer verwachtingen, zoals de vereiste kleding, het vereiste goede humeur etc. Vroeger lag het toekennen van literaire onderscheidingen bij staat (P.C. Hooftprijs) of stichting (o.a. Constant Huygensprijs, F. Bordewijkprijs, Geertjan Lubberhuizenprijs). Sinds de AKO -, later de Libris Literatuurprijs, en in Nederlandstalig België De Gouden Uil is het de commercie die de boventoon voert in literair prijzenland. De strijd om de winnaar verloopt altijd via een opgeklopte, koortsachtige sfeer van een televisieuitzending, waarin de camera’s meedogenloos alle emoties op de gespannen gezichten van de schrijvers registreren. Voor iemand met het geïsoleerde beroep van auteur is het niet makkelijk om in dit circus te figureren.
Toch zijn deze prijzen voor de literatuur van levensbelang. In tegenstelling tot vroeger kan een goede roman alleen nog via de media onder de aandacht van het grote publiek worden gebracht. Taak van de organisator is het scheppen van zo gunstig mogelijke omstandigheden, waarin auteurs zich thuis voelen. Ouders die er prijs opstellen kerstmis met hun uithuizige kinderen door te brengen, moeten ook voor een lekkere maaltijd zorgen en niet teveel zeuren. Zo ook sponsors van literaire prijzen. Als AKO graag wil dat auteurs met hun aanwezigheid de speciaal aan de prijs gewijde televisieuitzending opleuken, moeten ze zowel de schrijver als zijn boek met het grootst mogelijk respekt behandelen. Voldoet de AKO aan deze eis dan valt te verwachten dat de huidige afkeer van het mediacircus, die na de laatste gênante vertoning bij Sonja Barends bij veel schrijvers leeft, vanzelf overgaat.
Durlacher versus Van der Heijden
Misschien zal er over honderd jaar, als we allang geen Nederlanders maar Europeanen zijn, iemand de vraag stellen wat in de twintigste eeuw eigenlijk specifiek Nederlands was aan onze literatuur. We hadden de symbolisten ( Verwey, Leopold), naturalisten (Emants, Couperus), streekromanschrijvers (Herman de Man), de existentalisten (W.F.Hermans), maar dat zijn internationale stromingen. Boeken als De glazen stad (over de Hollandse tuinbouw) of Hollands glorie (over de Hollandse scheepvaart) zijn typisch voor ons land, maar geen literaire toppers. Waarschijnlijk komt men uit op de verwerking van de Tweede Wereldoorlog die in geen ander land dan Nederland zó het literaire klimaat bepaalde.
Het is een literair thema dat aansluit bij de etische houding en geest van de Nederlanders. Meesterwerken als G.Durlacher, Strepen aan de hemel, W.F. Hermans, Donkere kamer van Damocles of Pressers, Nacht der Girondijnen etc hadden door geen Duitser, Fransman of Deen geschreven kunnen zijn. Vijftig jaar lang is er op het scherp van de snede getwist over boeken, schrijvers en de houding van de Nederlanders in en na de oorlog. Die discussie wordt tegenwoordig minder frequent gevoerd. De tijd van de heksenjacht zoals Adriaan Venema die bedreef in zijn serie werken over goed en foute kunstenaars in de oorlogsjaren lijkt voorbij. Maar als de discussie weer eens woedt, woedt hij heftig, zoals de afgelopen weken bleek naar aanleiding van Grijs verleden, de afrekening met het zwart en wit denken over de Tweede Wereldoorlog van de historicus Chris van der Heijden.
Een polemische studie over het verzetsquotiënt van het Nederlandse volk, waarin goede Duitsers ten tonele worden gevoerd en NSB-ers die Joden bij zich lieten onderduiken. Van der Heijden ‘bewijst’ dat het overgrote deel der Nederlanders slechts probeerde het vege lijf te redden. Grijs verleden toont een waarheid die ook heeft bestaan, doch moeilijk waarneembaar: grijs is immers minder uitgesproken dan zwart of wit. Als Van der Heijden zegt dat het merendeel van het volk noch goed, noch fout was, geloven we hem. De schrijfster Jessica Durlacher schreef Van der Heijden een open brief in het weekblad Vrij Nederland. Ze verweet hem een grauwsluier over de oorlog te leggen, waardoor zwart niet meer van wit is te onderscheiden. En Jessica Durlacher, dochter van concentratiekampslachtoffer en schrijver Gerhard Durlacher, heeft haar leven lang geleden onder de gevolgen van zwart. Voor haar is niets grijs aan de oorlog, ook niet na vijftig jaar. Je kunt haar alleen maar gelijk geven en respekt hebben voor haar verdriet. Van der Heijden schreef haar een open brief terug, Jessica antwoordde, ditmaal bijgestaan door haar Joodse echtgenoot Leon de Winter, die duidelijk maakte dat de vader van historicus Chris van der Heijden niet een beetje, maar héél erg fout was in de oorlog. Vaders verregaande collaboratie met de Duitsers geeft het ‘gelijk’ van Van der Heijden iets wrangs.
Schaamte tegenover verdriet. Welke lezer kan daar tussen kiezen? Beiden zijn kind van een vader, beiden hebben gelijk. Gedwongen door een verleden waar ze niets aan kunnen doen, zijn deze schrijvers tegenover elkaar komen te staan. Zouden we deze situatie snel in een ander Europees land aantreffen? Ik denk van niet. Het tekent de hardnekkigheid van het thema binnen de Nederlandse letteren. Na meer dan vijftig keer bevrijdingsdag vieren, is het nog niet van de lucht. Het enige wat we Jessica Durlacher en Chris van der Heijden kunnen toewensen is dat voor hen de bevrijding van schaamte en verdriet ook eens zal aanbreken.
Echt gebeurd
Is het écht gebeurd? De meest gestelde vraag aan prozaschrijvers. Lezers willen graag weten of de roman die ze net hebben gelezen ‘uit het leven gegrepen’ is. Uitgevers zetten ‘autobiografisch verhaal’ op de kaft, want dan loopt het boek beter. Ook in de media wordt de vraag zó vaak gesteld, dat auteurs er meestal een beetje pissig op reageren. In interviews zie hoe ze zich in allerlei bochten wringen om onder vragen naar het autobiografisch gehalte van hun boek uit te komen. Ze draaien erom heen of beweren dat het verhaal niets met hun eigen leven te maken heeft, ook al wijst een klein vergelijkend onderzoekje uit dat het tegenovergestelde eerder voor de hand ligt.
Sommige auteurs zoeken het in de confrontatie. Ze zeggen met opgetrokken wenkbrauwen: ‘literatuur is altijd een kwestie van verbeelding en vorm’. Of: ‘mijn eigen ervaringen doen er niet toe’. Sommige gooien het op een accoordje: ‘alles wat ik gelezen heb, hoort ook bij mijn autobiografie’, en nodigen je vervolgens uit hun hele bibliotheek met je samen door te spitten.
Ook mooi is: ‘één derde is autobiografie, één derde is van horen zeggen en één derde is fantasie’. En wie écht geen zin heeft een antwoord te formuleren, zoekt het in de intimidatie van de interviewer door deminstratief de schouders op te halen met de woorden: ‘die vraag is absolúút niet relavant’. De tegenzin bij schrijvers uit de school te klappen over welke feiten uit hun eigen leven hebben bijgedragen tot hun roman is logisch. Feitelijkheden in fictie zijn immers niet waardevol omdat ze waar zijn, maar omdat ze betekenis geven aan een verhaal over de werkelijkheid.
Of de feiten de waarheid bevatten, moet geen factor zijn bij het beoordelen van een boek.
Maar toch. Auteurs moeten niet vergeten dat ze zelf ook lezers waren en zijn. Lezers die graag en veelvuldig in het laboratorium van een andere schrijver gluren. Nieuwsgierigheid naar het autobiografische achter een kunstwerk is zeker niet altijd leeg voyeurisme of loze sensatiezucht. Schrijven is toch een vorm van goochelen, en nieuwsgierigheid naar hoe iemand dat doet, komt voort uit bewondering voor de techniek van de schrijver. Een verhaal krijgt een meerwaarde als je weet onder welke omstandigheden het tot stand is gekomen, waar en wanneer de auteur het heeft geschreven.
De indruk die een roman op je maakt kan sterker worden, als je weet door welke werkelijkheid de auteur zich heeft laten inspireren, hoe hij simpele feiten of anekdoten tot fictie heeft getransformeerd. Een roman krijgt meer betekenis voor je, als je weet wat de schrijver erin kwijt heeft gewild van zijn eigen gevoelens. Het verklaart de grote populariteit van autobiografieën, schrijversdagboeken of brieven. De Amerikaanse auteur Dave Eggers pakte de hele autobiografie-werkelijkheid kwestie in zijn debuutroman ‘Een hartverscheurend verhaal van duizelingwekkende genialiteit’ rigoreus en met humor aan. Hij schreef een uitvoerige inleiding, waarin hij precies aangaf wie, wie is, waar wat speelt, hoe iets is getransformeerd in iets anders, kortom hij formuleerde vooraf alle mogelijke antwoorden op alle eventuele vragen naar het autobiografische.
Zo was hij in één keer van al dat gevraag van nieuwsgierige lezers af. En toen? Niemand geloofde hem. Soms is het geloof in het verhaal toch sterker dan het geloof in de werkelijkheid.
Lucebert
Mijn vader was een lezer. Niet van gedichten of romans, maar geschiedenisboeken. Over Napoleon, het Romeinse Rijk, De Lage Landen bij de zee of Hitler, ze stonden gebonden in donkerbruine banden in zijn glazen boekenkast. Naast de zestien delen Winkler Prins, waarin hij elke avond na het eten las. Mijn vader was allang dood, toen ik om de verveling van een ouderbezoek te verdrijven door zijn hoge boekenkast struinde en een dun, kleurig boekje vond. Een geïllustreerd dichtbundeltje van Lucebert uit 1958, getiteld Triangel in de jungle, vorm gegeven en gedrukt door leerlingen van de Grafische School Amsterdam.
Moderne poëzie in de kast van mijn vader? Ik was stomverbaasd. Nu denk ik dat het meer over de dichter Lucebert zei dan over mijn vader. Maar eerst wil ik over de 25 centimeter hoge kartonnen doos vertellen, die voor me op het bureau ligt. In die doos zitten alle gedichten die tijdens het leven van Lucebert (pseudoniem voor Bertus Swaanswijk 1924- 1994) in bundelvorm zijn verschenen. Een unieke uitgave van de grootste moderne dichter die Nederland heeft opgeleverd. De titel van Luceberts laatste dichtbundel, die zijn zeventigste verjaardag had moeten opluisteren, droeg de titel Van de maltentige losbol, wat zoiets betekent als ‘de al te nauwgezette lichtzinnige mens’. Zelf noemde de dichter zich in een gesprek uit 1959 een ‘voorzichtige losbol’.
Een losbol was deze Amsterdammer zeker. Een zwerver ook, die tot 1960 weinig schilderde, omdat hij zijn eigen verf niet kon bekostigen. Iemand die zich weinig aantrok van wat hoorde, opdat hij in volledige vrijheid kon maken wat hij vond dat hij moest maken. Dat de meeste mensen er niet veel van begrepen zullen hebben, maakte weinig uit. De raadselachtigheid van zijn verzen stond de invloed ervan op geen enkele manier in de weg. Deze rebel schreef zijn gedichten en maakte de jeugd van toen revolutionair. En dat is het mooie aan het fenomeen Lucebert. Zijn miraculeuze verzen raakten een andere snaar. Zijn lezers voelden: deze vent zegt het, hier is iets anders aan de gang. Lucebert lezen is vooral luisteren, de kracht van zijn verzen zit in het ritme en de klank van de taal. Niet voor niets was hij een virtuoos voordrager van zijn eigen poëzie. Voordrachten in een kelder op de Amsterdamse Zeedijk, waarmee hij tijdgenoten volkomen overdonderde.
Verpletterend mooi vonden niet alleen zijn generatiegenoten het, maar ook jonge dichterstalenten van nu. Hij laat ze zien: als je maar durfde, kon je tot dingen komen waar je niet eens van had gedroomd. Wie het 912 bladzijden tellende boek uit de kartonnen doos haalt en zijn gedichten doorbladert, staat versteld van Luceberts’ vitaliteit en durf. Die moed, dat gevoel van bevrijding hoort elke lezer die de ogen en oren opent voor zijn poëzie. En daarom stond dat kleine boekje in mijn vaders boekenkast. Want ook al werkte mijn vader op kantoor om vrouw en kinderen te kunnen onderhouden, hij had ook graag lak aan alles en iedereen. Hij las bij Lucebert dat alles van waarde weerloos is. En begreep meteen dat alles van waarde niet weerloos maakt.
Mein Kampf
De liefde van een lezer voor bepaalde romans is heel mooi. Boeken worden gelezen en herlezen, tot de bladzijden beduimeld zijn en de kaft gerafeld. Ik ken een vader die zijn kind op het hart drukte, om sommige boeken keer op keer te herlezen. Zo kende je, vond hij, tenminste een paar dingen heel goed in plaats van veel dingen een beetje. Een uitstekend advies in een samenleving van steeds snellere informatieverwerking. De liefde van een lezer voor een bepaald boek is vaak een kwestie van zelfherkenning. Fanatieke uitslapers vinden zich in de luie Oblomov van Gonstjarov of in de personages van Marcel Proust, actieve fietsers houden van het werk vanTim Krabbé en roeiers van Hans Maarten van den Brinks Over het water.
De charme van sommige boeken is juist dat je je er niet in wilt herkennen. Het werk van de Franse schrijver Louis Ferdinand Céline is daar een voorbeeld van. Zijn held is doorgaans een ellendeling, en het proza zelf één stroom scheldwoorden en verwensingen. Van het werk van mensenhater Céline kun je toch houden, vanwege de onnavolgbare stijl. Op vloekgebied is er geen schrijver die tegen hem opkan, en zijn eindeloze wentelen in modder en drek ontroert ook. De liefde voor bepaalde boeken is ook een kwestie van vrijheid. Er zijn fanatieke Yvonne Keuls- spellers, Bijbel-lezers, Connie Palmen-liefhebbers, Komrij-adepten, noem maar op. Iedereen zijn eigen voorkeur, maakt niets uit. Als iemand zegt dat hij Reis naar het einde van de nacht van F. Céline een indrukwekkend boek vindt, is daar niets vreemds aan. Maar dan roept iemand enorm onder de indruk te zijn van Hitlers Mein Kampf. Die waardering kan moeilijk gebaseerd zijn op literaire stijl of compositie, want die is allerbelabberdst. De hoofdpersoon in Mein Kampf uit 1927 zegt herhaaldelijk een hekel te hebben aan Joden. Als we het boek daarop afrekenen, sneuvelen er meerdere, want antisemitisme is niet alleen van alle tijden, maar ook in de literatuur van alle tijden. Van Céline bijvoorbeeld. Los van de vraag welke invloed Hitlers tekst op de de geschiedenis heeft gehad, kunnen we Mein Kampf als zodanig niet de schuld geven van de Holocaust. En historici of gewone mensen die de voorgeschiedenis van de Tweede Wereldoorlog willen begrijpen, kunnen het de moeite waard vinden om te lezen.
Met de kennis van nu is Mein Kampf natuurlijk wel symbool geworden van alles wat verderfelijk is, van hoe verkeerde ideeën in handen van machthebbers kunnen leiden tot gruwelijkheden. Om uit alles wat er in de eeuwen is geschreven, nu uitgerekend dit symboolboek ‘het indrukwekkendst’ uit de hele rij te noemen, daar zit een luchtje aan. Diskjockey Giel Beelen van Radio 3 FM zei het in het KRO-programmablad Studio en werd op staande voet ontslagen. We mogen aannemen dat de disjockey het als provocatie bedoelde, misschien om ‘de natie wakker te schudden’. Alleen: de natie is al vijftig jaar klaar wakker als het om ‘Mein Kampf’ gaat, die provocatie had dus niet gehoeven. Veel waarschijnlijker is, dat Beelen hier een goedkope truc toepaste om de aandacht op zichzelf te vestigen.
De liefde voor het boek is mooi. Welk boek men kiest, staat vrij. Dat is de regel. Achter die vrijheid van menigsuiting kun je je echter ook verschansen en de meest onnozele, onnodig kwetsende, studentikoze prietpraat uitkramen. Gevaarlijk trekje voor iemand werkzaam bij een publiek medium. De aandacht kreeg hij, plus het terechte advies op te rotten.
WC-papiertjes
Lezen kost tijd. En tijd is een schaars goed voor goed opgeleide mannen en vrouwen rond de dertig. Na een uitputtende werkdag zijn ze nog wel in staat een krant in te kijken of kriskras door het televisieaanbod te gaan, maar een boek lezen kost teveel moeite. Zappend een roman lezen gaat nu eenmaal niet, na een paar bladzijden ben je de draad kwijt. Zij behoren tot de categorie lezers die we de laatste 20 jaar kwijt zijn. In 1975 lazen Nederlanders volgens het SCP nog twee en half uur per week, in 1995 was dat gedaald tot 2 uur.
Jongeren lezen minder dan ouderen, mannen minder dan vrouwen. Al een aantal jaren bestaat de grootste groep lezers uit vrouwen boven de vijftig. Nu hun kinderen de deur uit zijn, beschikken ze over het schaarste goed: tijd. Jarenlang heb ik een leesclub met deze categorie lezers geleid: ze zijn wijs, staan open, zijn nieuwsgierig en nemen de tijd -betere lezers kun je je niet wensen. Uitgevers vechten zich dood om hun boeken te slijten. Dat schijnt nog steeds te lukken, dus misschien valt het wel mee. Wellicht wordt er ingekocht voor later, want die ambitieuze jongeren worden vanzelf weer bezadigde ouderen, die hun weg terug naar de literatuur ooit aangereikt gekregen op school en in hun studententijd wel weer vinden.
Lezers heb je in maten en soorten. Sommigen vinden dat je een boek van kaft tot kaft moet lezen, vanuit het idee ‘daar ben je aan begonnen, dus zal je het afmaken ook’. Anderen hebben kasten vol boeken, waarvan alleen de eerste twintig bladzijden zijn gelezen. Iedereen heeft het bekende rijtje van halverwege weggelegde boeken, omdat je er niet doorheen kwam. Wat de Nederlandse literatuur betreft vallen Hugo Claus’ Verdriet van België en Harry Mulisch ‘De ontdekking van de hemel vaak in deze categorie. En dan is er natuurlijk nog de schuldplank, de rij hevig bewonderde meesterwerken waar je (nog) niet aan toe bent gekomen. Niet alleen jij maar ook zij wachten op het juiste moment. Er zijn lezers die hun literaire juweeltjes koesteren als diamanten, stofvrij staan ze in alfabetisch gelid in de boekenkast. Het zetten van aanhalingen, uitroep- en vraagtekens of strepen met potlood of ballpoint moet voor die lezers een gruwel zijn, terwijl ik het beschouw als een eigen maken van mijn boek. Ik druk er letterlijk mijn stempel op. Je hebt ook vandalistische lezers, die de gelezen bladzijden er meteen uit scheuren en in de vuilnisbak gooien. Euro-commissaris Frits Bolkestein is bijvoorbeeld zo’n barbaarse lezer, bekende hij in een gesprek naar aanleiding van zijn voorzitterschap voor de Libris Literatuurprijs. Hij las de hele longlist in de trein, dus we begrijpen hoe vol de afvalbakjes waren.
Sommigen geven de voorkeur aan liggend lezen in bed, anderen rechtop zittend aan een tafel of bureau – het boek opengespreid voor zich- of in de trein. En dan heb je ook nog de toilet. Schrijver Jan Wolkers zal niet de enige zijn die het liefst leest op de wc. Maar wel de enige die dat midden in de nacht doet. Bij hem dan ook geen strepen, aanhalingen of ezelsoren bij de mooiste passages, maar wc-papiertjes. Hij leerde heel wat gedichten uit zijn hoofd, vertelde hij ooit, toen hij merkte daarmee veel meer succes bij de meisjes te hebben dan jongens die aan kleren gingen frunniken. Zo creatief kun je omgaan met een bezigheid die zeldzaam begint te worden. Je kunt ook indruk maken door net te doen alsof. Ik ontmoette ooit een hardwerkende vrijgezel die geen tijd had om thuis te eten, laat staan te lezen. Hij verdiende wel genoeg om alle boeken die er toe deden aan te schaffen. Hij stalde ze uit op een lange tafel en las alle achterflappen. Daar kwam hij een heel eind mee weg in conversaties met de dames.
AKO-Literatuurprijs
De AKO-literatuurprijs ligt deze maand onder vuur. Deze jaarlijkse prijsuitreiking voor modern Nederlandstalig literair proza in het televisieprogramma van Sonja Barend is al menigmaal onderwerp geweest van kritiek. Door een blunder van een foute puntentelling in ’94, door een bommelding een jaar later en door de buitengewoon onbeschofte behandeling van de aanwezige genomineerden vorig jaar oktober. Toen meende VARA-coryfee Sonja Barend er goed aan te doen eregast Kees van Kooten uit te nodigen, die al aan het begin van de uitzending te kennen gaf géén van de zes boeken te hebben gelezen. Zowel prijswinnaar Jeroen Brouwers, als Willem G. van Maanen waren afwezig, maar de vier andere genomineerde auteurs werden gedwongen een demonstratie van ijdelheid en koketterie bij te wonen die iedere kijker het schaamrood naar de kaken joeg.
Op deze plaats sprak ik toen in de krant de vrees uit, dat binnenkort geen enkele Nederlandse auteur zich nog zou lenen voor deze gesponserde literaire televisiemanifestatie. De Stichting AKO-literatuurprijs onder voorzitterschap van Ben Schoemakers trok zich weinig aan van de kritiek. In plaats van hand in eigen boezem te steken, kwam men in februari met een nieuw reglement: de verwachting -lees eis – dat de genomineerde auteurs tijdens de live-televisieuitzending aanwezig zullen zijn. Natuurlijk kan AKO niet openlijk zeggen, dat een schrijver die niet meewerkt, kan fluiten naar het prijzengeld van 50.000 euro. In de praktijk zal het hierop echter wel neerkomen. De Vereniging van Schrijvers en Vertalers reageerde, bij monde van voorzitter Marijke Spies, dan ook terecht met de mededeling dat AKO zich ‘de ogen uit de kop’ moet schaamt’.
Uitgevers die met de huidige mediakoorts toch al pressie uitoefenen op publiciteitsschuwe auteurs, zullen die druk door de nieuwe eis alleen maar opvoeren. En waar ligt de grens? Leidt de ene verwachting niet tot meer verwachtingen, zoals de vereiste kleding, het vereiste goede humeur etc. Vroeger lag het toekennen van literaire onderscheidingen bij staat (P.C. Hooftprijs) of stichting (o.a. Constant Huygensprijs, F. Bordewijkprijs, Geertjan Lubberhuizenprijs). Sinds de AKO -, later de Libris Literatuurprijs, en in Nederlandstalig België De Gouden Uil is het de commercie die de boventoon voert in literair prijzenland. De strijd om de winnaar verloopt altijd via een opgeklopte, koortsachtige sfeer van een televisieuitzending, waarin de camera’s meedogenloos alle emoties op de gespannen gezichten van de schrijvers registreren. Voor iemand met het geïsoleerde beroep van auteur is het niet makkelijk om in dit circus te figureren.
Toch zijn deze prijzen voor de literatuur van levensbelang. In tegenstelling tot vroeger kan een goede roman alleen nog via de media onder de aandacht van het grote publiek worden gebracht. Taak van de organisator is het scheppen van zo gunstig mogelijke omstandigheden, waarin auteurs zich thuis voelen. Ouders die er prijs opstellen kerstmis met hun uithuizige kinderen door te brengen, moeten ook voor een lekkere maaltijd zorgen en niet teveel zeuren. Zo ook sponsors van literaire prijzen. Als AKO graag wil dat auteurs met hun aanwezigheid de speciaal aan de prijs gewijde televisieuitzending opleuken, moeten ze zowel de schrijver als zijn boek met het grootst mogelijk respekt behandelen. Voldoet de AKO aan deze eis dan valt te verwachten dat de huidige afkeer van het mediacircus, die na de laatste gênante vertoning bij Sonja Barends bij veel schrijvers leeft, vanzelf overgaat.
Durlacher versus Van der Heijden
Misschien zal er over honderd jaar, als we allang geen Nederlanders maar Europeanen zijn, iemand de vraag stellen wat in de twintigste eeuw eigenlijk specifiek Nederlands was aan onze literatuur. We hadden de symbolisten ( Verwey, Leopold), naturalisten (Emants, Couperus), streekromanschrijvers (Herman de Man), de existentalisten (W.F.Hermans), maar dat zijn internationale stromingen. Boeken als De glazen stad (over de Hollandse tuinbouw) of Hollands glorie (over de Hollandse scheepvaart) zijn typisch voor ons land, maar geen literaire toppers. Waarschijnlijk komt men uit op de verwerking van de Tweede Wereldoorlog die in geen ander land dan Nederland zó het literaire klimaat bepaalde.
Het is een literair thema dat aansluit bij de etische houding en geest van de Nederlanders. Meesterwerken als G.Durlacher, Strepen aan de hemel, W.F. Hermans, Donkere kamer van Damocles of Pressers, Nacht der Girondijnen etc hadden door geen Duitser, Fransman of Deen geschreven kunnen zijn. Vijftig jaar lang is er op het scherp van de snede getwist over boeken, schrijvers en de houding van de Nederlanders in en na de oorlog. Die discussie wordt tegenwoordig minder frequent gevoerd. De tijd van de heksenjacht zoals Adriaan Venema die bedreef in zijn serie werken over goed en foute kunstenaars in de oorlogsjaren lijkt voorbij. Maar als de discussie weer eens woedt, woedt hij heftig, zoals de afgelopen weken bleek naar aanleiding van Grijs verleden, de afrekening met het zwart en wit denken over de Tweede Wereldoorlog van de historicus Chris van der Heijden.
Een polemische studie over het verzetsquotiënt van het Nederlandse volk, waarin goede Duitsers ten tonele worden gevoerd en NSB-ers die Joden bij zich lieten onderduiken. Van der Heijden ‘bewijst’ dat het overgrote deel der Nederlanders slechts probeerde het vege lijf te redden. Grijs verleden toont een waarheid die ook heeft bestaan, doch moeilijk waarneembaar: grijs is immers minder uitgesproken dan zwart of wit. Als Van der Heijden zegt dat het merendeel van het volk noch goed, noch fout was, geloven we hem. De schrijfster Jessica Durlacher schreef Van der Heijden een open brief in het weekblad Vrij Nederland. Ze verweet hem een grauwsluier over de oorlog te leggen, waardoor zwart niet meer van wit is te onderscheiden. En Jessica Durlacher, dochter van concentratiekampslachtoffer en schrijver Gerhard Durlacher, heeft haar leven lang geleden onder de gevolgen van zwart. Voor haar is niets grijs aan de oorlog, ook niet na vijftig jaar. Je kunt haar alleen maar gelijk geven en respekt hebben voor haar verdriet. Van der Heijden schreef haar een open brief terug, Jessica antwoordde, ditmaal bijgestaan door haar Joodse echtgenoot Leon de Winter, die duidelijk maakte dat de vader van historicus Chris van der Heijden niet een beetje, maar héél erg fout was in de oorlog. Vaders verregaande collaboratie met de Duitsers geeft het ‘gelijk’ van Van der Heijden iets wrangs.
Schaamte tegenover verdriet. Welke lezer kan daar tussen kiezen? Beiden zijn kind van een vader, beiden hebben gelijk. Gedwongen door een verleden waar ze niets aan kunnen doen, zijn deze schrijvers tegenover elkaar komen te staan. Zouden we deze situatie snel in een ander Europees land aantreffen? Ik denk van niet. Het tekent de hardnekkigheid van het thema binnen de Nederlandse letteren. Na meer dan vijftig keer bevrijdingsdag vieren, is het nog niet van de lucht. Het enige wat we Jessica Durlacher en Chris van der Heijden kunnen toewensen is dat voor hen de bevrijding van schaamte en verdriet ook eens zal aanbreken.
Echt gebeurd
Is het écht gebeurd? De meest gestelde vraag aan prozaschrijvers. Lezers willen graag weten of de roman die ze net hebben gelezen ‘uit het leven gegrepen’ is. Uitgevers zetten ‘autobiografisch verhaal’ op de kaft, want dan loopt het boek beter. Ook in de media wordt de vraag zó vaak gesteld, dat auteurs er meestal een beetje pissig op reageren. In interviews zie hoe ze zich in allerlei bochten wringen om onder vragen naar het autobiografisch gehalte van hun boek uit te komen. Ze draaien erom heen of beweren dat het verhaal niets met hun eigen leven te maken heeft, ook al wijst een klein vergelijkend onderzoekje uit dat het tegenovergestelde eerder voor de hand ligt.
Sommige auteurs zoeken het in de confrontatie. Ze zeggen met opgetrokken wenkbrauwen: ‘literatuur is altijd een kwestie van verbeelding en vorm’. Of: ‘mijn eigen ervaringen doen er niet toe’. Sommige gooien het op een accoordje: ‘alles wat ik gelezen heb, hoort ook bij mijn autobiografie’, en nodigen je vervolgens uit hun hele bibliotheek met je samen door te spitten.
Ook mooi is: ‘één derde is autobiografie, één derde is van horen zeggen en één derde is fantasie’. En wie écht geen zin heeft een antwoord te formuleren, zoekt het in de intimidatie van de interviewer door deminstratief de schouders op te halen met de woorden: ‘die vraag is absolúút niet relavant’. De tegenzin bij schrijvers uit de school te klappen over welke feiten uit hun eigen leven hebben bijgedragen tot hun roman is logisch. Feitelijkheden in fictie zijn immers niet waardevol omdat ze waar zijn, maar omdat ze betekenis geven aan een verhaal over de werkelijkheid.
Of de feiten de waarheid bevatten, moet geen factor zijn bij het beoordelen van een boek.
Maar toch. Auteurs moeten niet vergeten dat ze zelf ook lezers waren en zijn. Lezers die graag en veelvuldig in het laboratorium van een andere schrijver gluren. Nieuwsgierigheid naar het autobiografische achter een kunstwerk is zeker niet altijd leeg voyeurisme of loze sensatiezucht. Schrijven is toch een vorm van goochelen, en nieuwsgierigheid naar hoe iemand dat doet, komt voort uit bewondering voor de techniek van de schrijver. Een verhaal krijgt een meerwaarde als je weet onder welke omstandigheden het tot stand is gekomen, waar en wanneer de auteur het heeft geschreven.
De indruk die een roman op je maakt kan sterker worden, als je weet door welke werkelijkheid de auteur zich heeft laten inspireren, hoe hij simpele feiten of anekdoten tot fictie heeft getransformeerd. Een roman krijgt meer betekenis voor je, als je weet wat de schrijver erin kwijt heeft gewild van zijn eigen gevoelens. Het verklaart de grote populariteit van autobiografieën, schrijversdagboeken of brieven. De Amerikaanse auteur Dave Eggers pakte de hele autobiografie-werkelijkheid kwestie in zijn debuutroman ‘Een hartverscheurend verhaal van duizelingwekkende genialiteit’ rigoreus en met humor aan. Hij schreef een uitvoerige inleiding, waarin hij precies aangaf wie, wie is, waar wat speelt, hoe iets is getransformeerd in iets anders, kortom hij formuleerde vooraf alle mogelijke antwoorden op alle eventuele vragen naar het autobiografische.
Zo was hij in één keer van al dat gevraag van nieuwsgierige lezers af. En toen? Niemand geloofde hem. Soms is het geloof in het verhaal toch sterker dan het geloof in de werkelijkheid.
Lucebert
Mijn vader was een lezer. Niet van gedichten of romans, maar geschiedenisboeken. Over Napoleon, het Romeinse Rijk, De Lage Landen bij de zee of Hitler, ze stonden gebonden in donkerbruine banden in zijn glazen boekenkast. Naast de zestien delen Winkler Prins, waarin hij elke avond na het eten las. Mijn vader was allang dood, toen ik om de verveling van een ouderbezoek te verdrijven door zijn hoge boekenkast struinde en een dun, kleurig boekje vond. Een geïllustreerd dichtbundeltje van Lucebert uit 1958, getiteld Triangel in de jungle, vorm gegeven en gedrukt door leerlingen van de Grafische School Amsterdam.
Moderne poëzie in de kast van mijn vader? Ik was stomverbaasd. Nu denk ik dat het meer over de dichter Lucebert zei dan over mijn vader. Maar eerst wil ik over de 25 centimeter hoge kartonnen doos vertellen, die voor me op het bureau ligt. In die doos zitten alle gedichten die tijdens het leven van Lucebert (pseudoniem voor Bertus Swaanswijk 1924- 1994) in bundelvorm zijn verschenen. Een unieke uitgave van de grootste moderne dichter die Nederland heeft opgeleverd. De titel van Luceberts laatste dichtbundel, die zijn zeventigste verjaardag had moeten opluisteren, droeg de titel Van de maltentige losbol, wat zoiets betekent als ‘de al te nauwgezette lichtzinnige mens’. Zelf noemde de dichter zich in een gesprek uit 1959 een ‘voorzichtige losbol’.
Een losbol was deze Amsterdammer zeker. Een zwerver ook, die tot 1960 weinig schilderde, omdat hij zijn eigen verf niet kon bekostigen. Iemand die zich weinig aantrok van wat hoorde, opdat hij in volledige vrijheid kon maken wat hij vond dat hij moest maken. Dat de meeste mensen er niet veel van begrepen zullen hebben, maakte weinig uit. De raadselachtigheid van zijn verzen stond de invloed ervan op geen enkele manier in de weg. Deze rebel schreef zijn gedichten en maakte de jeugd van toen revolutionair. En dat is het mooie aan het fenomeen Lucebert. Zijn miraculeuze verzen raakten een andere snaar. Zijn lezers voelden: deze vent zegt het, hier is iets anders aan de gang. Lucebert lezen is vooral luisteren, de kracht van zijn verzen zit in het ritme en de klank van de taal. Niet voor niets was hij een virtuoos voordrager van zijn eigen poëzie. Voordrachten in een kelder op de Amsterdamse Zeedijk, waarmee hij tijdgenoten volkomen overdonderde.
Verpletterend mooi vonden niet alleen zijn generatiegenoten het, maar ook jonge dichterstalenten van nu. Hij laat ze zien: als je maar durfde, kon je tot dingen komen waar je niet eens van had gedroomd. Wie het 912 bladzijden tellende boek uit de kartonnen doos haalt en zijn gedichten doorbladert, staat versteld van Luceberts’ vitaliteit en durf. Die moed, dat gevoel van bevrijding hoort elke lezer die de ogen en oren opent voor zijn poëzie. En daarom stond dat kleine boekje in mijn vaders boekenkast. Want ook al werkte mijn vader op kantoor om vrouw en kinderen te kunnen onderhouden, hij had ook graag lak aan alles en iedereen. Hij las bij Lucebert dat alles van waarde weerloos is. En begreep meteen dat alles van waarde niet weerloos maakt.
Mein Kampf
De liefde van een lezer voor bepaalde romans is heel mooi. Boeken worden gelezen en herlezen, tot de bladzijden beduimeld zijn en de kaft gerafeld. Ik ken een vader die zijn kind op het hart drukte, om sommige boeken keer op keer te herlezen. Zo kende je, vond hij, tenminste een paar dingen heel goed in plaats van veel dingen een beetje. Een uitstekend advies in een samenleving van steeds snellere informatieverwerking. De liefde van een lezer voor een bepaald boek is vaak een kwestie van zelfherkenning. Fanatieke uitslapers vinden zich in de luie Oblomov van Gonstjarov of in de personages van Marcel Proust, actieve fietsers houden van het werk vanTim Krabbé en roeiers van Hans Maarten van den Brinks Over het water.
De charme van sommige boeken is juist dat je je er niet in wilt herkennen. Het werk van de Franse schrijver Louis Ferdinand Céline is daar een voorbeeld van. Zijn held is doorgaans een ellendeling, en het proza zelf één stroom scheldwoorden en verwensingen. Van het werk van mensenhater Céline kun je toch houden, vanwege de onnavolgbare stijl. Op vloekgebied is er geen schrijver die tegen hem opkan, en zijn eindeloze wentelen in modder en drek ontroert ook. De liefde voor bepaalde boeken is ook een kwestie van vrijheid. Er zijn fanatieke Yvonne Keuls- spellers, Bijbel-lezers, Connie Palmen-liefhebbers, Komrij-adepten, noem maar op. Iedereen zijn eigen voorkeur, maakt niets uit. Als iemand zegt dat hij Reis naar het einde van de nacht van F. Céline een indrukwekkend boek vindt, is daar niets vreemds aan. Maar dan roept iemand enorm onder de indruk te zijn van Hitlers Mein Kampf. Die waardering kan moeilijk gebaseerd zijn op literaire stijl of compositie, want die is allerbelabberdst. De hoofdpersoon in Mein Kampf uit 1927 zegt herhaaldelijk een hekel te hebben aan Joden. Als we het boek daarop afrekenen, sneuvelen er meerdere, want antisemitisme is niet alleen van alle tijden, maar ook in de literatuur van alle tijden. Van Céline bijvoorbeeld. Los van de vraag welke invloed Hitlers tekst op de de geschiedenis heeft gehad, kunnen we Mein Kampf als zodanig niet de schuld geven van de Holocaust. En historici of gewone mensen die de voorgeschiedenis van de Tweede Wereldoorlog willen begrijpen, kunnen het de moeite waard vinden om te lezen.
Met de kennis van nu is Mein Kampf natuurlijk wel symbool geworden van alles wat verderfelijk is, van hoe verkeerde ideeën in handen van machthebbers kunnen leiden tot gruwelijkheden. Om uit alles wat er in de eeuwen is geschreven, nu uitgerekend dit symboolboek ‘het indrukwekkendst’ uit de hele rij te noemen, daar zit een luchtje aan. Diskjockey Giel Beelen van Radio 3 FM zei het in het KRO-programmablad Studio en werd op staande voet ontslagen. We mogen aannemen dat de disjockey het als provocatie bedoelde, misschien om ‘de natie wakker te schudden’. Alleen: de natie is al vijftig jaar klaar wakker als het om ‘Mein Kampf’ gaat, die provocatie had dus niet gehoeven. Veel waarschijnlijker is, dat Beelen hier een goedkope truc toepaste om de aandacht op zichzelf te vestigen.
De liefde voor het boek is mooi. Welk boek men kiest, staat vrij. Dat is de regel. Achter die vrijheid van menigsuiting kun je je echter ook verschansen en de meest onnozele, onnodig kwetsende, studentikoze prietpraat uitkramen. Gevaarlijk trekje voor iemand werkzaam bij een publiek medium. De aandacht kreeg hij, plus het terechte advies op te rotten.
WC-papiertjes
Lezen kost tijd. En tijd is een schaars goed voor goed opgeleide mannen en vrouwen rond de dertig. Na een uitputtende werkdag zijn ze nog wel in staat een krant in te kijken of kriskras door het televisieaanbod te gaan, maar een boek lezen kost teveel moeite. Zappend een roman lezen gaat nu eenmaal niet, na een paar bladzijden ben je de draad kwijt. Zij behoren tot de categorie lezers die we de laatste 20 jaar kwijt zijn. In 1975 lazen Nederlanders volgens het SCP nog twee en half uur per week, in 1995 was dat gedaald tot 2 uur.
Jongeren lezen minder dan ouderen, mannen minder dan vrouwen. Al een aantal jaren bestaat de grootste groep lezers uit vrouwen boven de vijftig. Nu hun kinderen de deur uit zijn, beschikken ze over het schaarste goed: tijd. Jarenlang heb ik een leesclub met deze categorie lezers geleid: ze zijn wijs, staan open, zijn nieuwsgierig en nemen de tijd -betere lezers kun je je niet wensen. Uitgevers vechten zich dood om hun boeken te slijten. Dat schijnt nog steeds te lukken, dus misschien valt het wel mee. Wellicht wordt er ingekocht voor later, want die ambitieuze jongeren worden vanzelf weer bezadigde ouderen, die hun weg terug naar de literatuur ooit aangereikt gekregen op school en in hun studententijd wel weer vinden.
Lezers heb je in maten en soorten. Sommigen vinden dat je een boek van kaft tot kaft moet lezen, vanuit het idee ‘daar ben je aan begonnen, dus zal je het afmaken ook’. Anderen hebben kasten vol boeken, waarvan alleen de eerste twintig bladzijden zijn gelezen. Iedereen heeft het bekende rijtje van halverwege weggelegde boeken, omdat je er niet doorheen kwam. Wat de Nederlandse literatuur betreft vallen Hugo Claus’ Verdriet van België en Harry Mulisch ‘De ontdekking van de hemel vaak in deze categorie. En dan is er natuurlijk nog de schuldplank, de rij hevig bewonderde meesterwerken waar je (nog) niet aan toe bent gekomen. Niet alleen jij maar ook zij wachten op het juiste moment. Er zijn lezers die hun literaire juweeltjes koesteren als diamanten, stofvrij staan ze in alfabetisch gelid in de boekenkast. Het zetten van aanhalingen, uitroep- en vraagtekens of strepen met potlood of ballpoint moet voor die lezers een gruwel zijn, terwijl ik het beschouw als een eigen maken van mijn boek. Ik druk er letterlijk mijn stempel op. Je hebt ook vandalistische lezers, die de gelezen bladzijden er meteen uit scheuren en in de vuilnisbak gooien. Euro-commissaris Frits Bolkestein is bijvoorbeeld zo’n barbaarse lezer, bekende hij in een gesprek naar aanleiding van zijn voorzitterschap voor de Libris Literatuurprijs. Hij las de hele longlist in de trein, dus we begrijpen hoe vol de afvalbakjes waren.
Sommigen geven de voorkeur aan liggend lezen in bed, anderen rechtop zittend aan een tafel of bureau – het boek opengespreid voor zich- of in de trein. En dan heb je ook nog de toilet. Schrijver Jan Wolkers zal niet de enige zijn die het liefst leest op de wc. Maar wel de enige die dat midden in de nacht doet. Bij hem dan ook geen strepen, aanhalingen of ezelsoren bij de mooiste passages, maar wc-papiertjes. Hij leerde heel wat gedichten uit zijn hoofd, vertelde hij ooit, toen hij merkte daarmee veel meer succes bij de meisjes te hebben dan jongens die aan kleren gingen frunniken. Zo creatief kun je omgaan met een bezigheid die zeldzaam begint te worden. Je kunt ook indruk maken door net te doen alsof. Ik ontmoette ooit een hardwerkende vrijgezel die geen tijd had om thuis te eten, laat staan te lezen. Hij verdiende wel genoeg om alle boeken die er toe deden aan te schaffen. Hij stalde ze uit op een lange tafel en las alle achterflappen. Daar kwam hij een heel eind mee weg in conversaties met de dames.