DE LIEFDE ALS VERLOSSING
De liefde is een bedenksel. We zijn figuranten in elkaars fictieve autobiografie, betoogt schrijfster Ingrid Hoogervorst.
In: Magazine van Sociëteit De Kring Nr 6 Nov-Dec 2014
In: Magazine van Sociëteit De Kring Nr 6 Nov-Dec 2014
De liefde kun je nooit begrijpen maar wie zouden we zijn als we het niet zouden proberen. Een paar jaar geleden deed de oude meester van de Scandinavische literatuur Per Olov Enquist (1934) een poging. De Zweed is afkomstig uit een streng religieus milieu en schrijver van gerenommeerde historische romans als Het bezoek van de lijfarts,- een terughoudend intellectueel auteur die zich nooit eerder waagde aan een liefdesroman. Maar voor wie zijn werk kent, was de verrassing minder groot. Uit het hele oeuvre spreekt zijn vurige fascinatie voor dezelfde thematiek, smeulend ingebed in de op gedegen onderzoek gestoelde vertelling: de verboden liefde. Al zijn personages gaan er aan ten onder.
Nu zijn tijd begint op te raken, deed Enquist een boekje open. Over de liefde die hij geheim hield. Ingebrand, als een brandijzer in een dier. Hoe hij als jongen van vijftien werd verleid door een onbekende vrouw van eenenvijftig, naar wie hij de rest van zijn leven bleef verlangen. De vrouw aan wie de verlegen jongen zijn maagdelijkheid verloor, heeft hij maar drie keer ontmoet. Op een zondagmiddag in juli 1949. Op 22 augustus 1958, op het treinstation van Södertälje. In november 1977, niet lang voor haar dood. Zij wenste geen contact. ‘Bang dat het als een ballon leeg zou lopen.’
‘Hij had kennelijk beloofd er nooit over te zullen praten, tegen niemand. Maar nu zijn er zoveel jaren verstreken. Dan maakt het niets meer uit.’ Met deze woorden opent Het boek der gelijkenissen dat in 2013 ook in ons land verscheen. De vrijmoedige liefdesdaad maakte een schrijver van hem en dicteerde de onderwerpkeuze van al zijn romans. ‘Alsof zijn verbeeldingskracht zich had vastgebeten in wat daar in de keuken was gebeurd.’ Ze verloste hem van de moeder, lid van de orthodox-protestantse Pinkstergemeente, van schuld & verdoemenis en gaf hem vleugels.
De liefde als verlossing. Naast een meer dan ontroerende terugblik van een oude schrijver op zijn leven bracht de roman van Enquist mij een inzicht dat ik hier graag met u zou delen. Ik schrijf deze zin op de tweede verdieping van een groot herenhuis in Amsterdam Zuid. In 1991 hing het bellenpaneel voor het personeel nog in de keuken. De eerste vier jaar woonde ik hier met een lichtontwerper en onze kinderen. De kinderen bleven. Toen kwam een schrijver bij me wonen. Hij werkte boven, ik beneden. Alle uren van de dag samen. Tot depressie, drank en agressie hun intrek namen. Omne trinum perfectum. De volmaakte drie-eenheid die iedere liefde om zeep helpt.
Het huis hield haar adem in. Ik moest een besluit nemen, de cirkel van de liefde was verbroken en mijn lijm was op. Ik wil dat je vertrekt, zei ik. Ga maar ergens anders slapen en nadenken. Ik laat me niet zomaar wegsturen! Als je me nu wegstuurt, hoonde hij, dan kom ik nooit meer terug. Ineens werd ik heel zeker van mijn zaak, al kon ik het zelf nauwelijks geloven. Ik zou de deur op slot doen en hem nakijken door een bekraste ruit.
Beslissing? Wilsbesluit? Welnee! Op het noodlot kan een mens zich niet voorbereiden. Het is een misverstand te denken dat we samenvallen met ons bewustzijn. De vrije wil is slechts constructie achteraf, een verhaaltje waarmee we de werkelijkheid versieren. Net als dat andere verhaaltje. Grote Liefde. Enige Ware. Het is een sprookje dat zichzelf steeds mooier navertelt. De liefde is een bedenksel. Product van onze verbeeldingskracht. In het gevecht tegen de engel van de zelftwijfel komt die reuzenspier ons goed van pas.
Alles wat bestaat, bestaat in ons hoofd of het bestaat niet. Zonder onze ogen en gedachten, zonder onze waarneming, zou er geen wereld zijn. De verliefde schept een andere wereld: die van zijn verbeelding. Hij maakt een beeld van de geliefde dat allesbepalend is. ‘Liefde is als een spiegel,’ schrijft Ilja Leonard Pfeijffer in La Superba (2013). ‘Je ziet je eigen tronie in het verrukte gezicht van de ander. Je hoopt dat de ander zich in jou gespiegeld ziet, terwijl je je eigen hunkering projecteert op de leegte van haar verbaasde ogen. Ik bedoel: iedereen vindt vroeg of laat de ware liefde. Maar er zijn minstens zes miljard mensen op aarde. Hoe waarschijnlijk is het, statistisch gezien, dat de verzameling ledematen die naast je in bed ligt, toevallig die ene oninwisselbare persoon vormt die jouw bestaan vervolmaakt?’
Die ene. De ware. Alles illusie. We hebben lief omdat we voor onszelf tot de liefde besluiten. Ware liefde is het besluit te geloven in de onderhavige liefdeswaan. Enige probleem met al die volmaakte liefdes is dat ze je fantasie kunnen verstoren. Zo leven we allemaal langs elkaar heen in elkaars verzonnen werelden. We zijn figuranten in elkaars fictieve autobiografie en maken de ander tot decor van onze eigen illusies.
Is er dan niets puurs aan onze hartstocht? Ja, wel. De viering van de lichamelijke schoonheid. ‘Die fysieke verschijning zegeviert,’ zegt de Franse filosoof Michel Onfray in zijn Hedonistisch dagboek Vulkanisch verlangen (1996). ‘De roep van het lichaam en het vlees, voordat er een woord is gesproken. Het is de enige roep die echt is, de rest is schmink, aankleding en beschaving.’
Het zij zo. Intussen voelde mijn verdriet verdomde echt. Ik was alleen en dat was nieuw voor me. En ik miste mijn leven. Van verdriet smelt je, angst legt je lam, woede mobiliseert. Maar ik had een hekel aan mijn woede en wantrouwde mijn haat. Haat wordt ons ingeblazen door onze angst voor het lijden, en een mens lijdt het meest door het lijden dat hij vreest. (Michel de Montaigne). Als het op liefde aankomt, is er is geen schuldige aan te wijzen. Het sprookje waar ik jarenlang zo gretig in was blijven geloven, die ballon had ik zelf opgeblazen en eigenhandig doorgeprikt.
Wie ballonvaart moet accepteren dat de wind het laatste woord heeft. De vergelijking is van de Britse auteur Julian Barnes die in Hoogteverschillen (2013) ook een poging waagt de liefde te verklaren: ‘Je voegt twee dingen samen die nog niet eerder zijn samengevoegd. En de wereld is veranderd. De mensen hebben het op dat moment misschien niet in de gaten, maar dat doet er niet toe. Er wordt iets nieuws gemaakt, en dan is de wereld hoe dan ook veranderd.’ Samen zien we verder, en scherper. Samen zijn we groter dan ons beider ik afzonderlijk.
Barnes verloor zijn vrouw. De literair agente Pat Kavanagh stierf aan een hersentumor. Er zaten zevenendertig dagen tussen diagnose en overlijden. In zijn roman beschrijft hij ook zijn rouw. ‘Elk verhaal van liefde is een potentieel verhaal van verdriet. Zo niet onmiddellijk, dan wel later. Zo niet voor de een, dan wel voor de ander. Soms voor beiden. Dus waarom streven we dan voortdurend naar liefde? Omdat in liefde waarheid en betovering samenkomen.’
Samen ballonvaren. We blijven ernaar verlangen, ook al duurt de liefde zolang woorden volstaan. Het beeld spreekt me aan. Toen ik de schrijver die mijn man zou worden leerde kennen, waren zijn woorden bijzonder vleiend: Ik droom mij in jou, lijf in lijf, ziel in ziel, nu en voorwaarts, langgerekt ons leven in. Wil je met me trouwen? Hofmakerij. De taal der verliefden. Maar bij de eerste ontmoeting gaf mijn minnaar mij ook een boekje cadeau. Het was een boekje van niks, maar voorin had hij een zinnetje geschreven:Voor Ingrid die een heel eigen wereld heeft die helemaal los staat.
Die observatie deed het hem. Ik was op slag verliefd. Binnen in mij lag iets, dat was gezien en in taal vastgelegd. Nog voor ik het mezelf had durven bekennen! Wat heb je dat mooi gezegd, zei ik dankbaar bij de eerstvolgende ontmoeting. Verbaasd keek hij me aan. Het waren je eigen woorden, zei mijn minnaar. Ik heb ze alleen maar opgeschreven. Alles eigen bedenksel. Projectie van mijn innerlijke beleving. Het waren mijn eigen woorden die me op de hielen zaten.
Al jaren koesterde ik een wereld die losstond van man, moederschap en werk. Los van alle routine en maatschappelijke verplichtingen. Die verbeeldingswereld wilde ik ontplooien. Om de barrière te slechten moest ik verlicht, opgelicht, ver boven het dagelijkse worden uitgetild. De limen*, de drempelzone over. Dat kun je alleen maar zelf. Maar het is fijn als de ander je een handje helpt.
De liefde als verlossing. Een ervaring van verlossing. Grenservaring. Toen ik de roman Enquist las, kon de gelijkenis me niet ontgaan. De roes van de verboden liefde verhevigde mijn realiteit, tilde me op uit het dagelijkse en droeg me over de drempel van de verbeeldingswereld. Niet lang daarna begon ik te schrijven aan mijn eerste roman.
Waar gaat dit stuk naar toe? Ik geloof dat het een pleidooi aan het worden is voor waarheid én betovering. Tegelijk. Dat eerste moment van vervoering, dat eerste stormachtige gevoel van opgetild worden. Wie kent het niet? Edoch, de liefde genieten is haar vernietigen. Omdat haar doel lichamelijk is en vatbaar voor verzadiging. (Michel de Montaigne).
Vanaf het moment dat onze lichamen elkaar raken, worden de hoogtepunten bereikt, en op pieken kun je niet blijven. Na het verlangen komt het genot. Daarna volgt de opsluiting, omdat we het genot willen bewaren of temmen, of toch op z’n minst de illusie willen hebben dat we er blijvend van kunnen profiteren.
‘Liefde betekent je kracht afzweren,’ schrijft Milan Kundera in zijn beroemde liefdesroman De ondraaglijke lichtheid van het bestaan,1984. ‘Verlangen houdt in dat we ons aan de genade van de ander overleveren. Wie zich aan de genade van een ander overlevert als een krijgsgevangene moet bij voorbaat al zijn wapens weggooien.’ Het sluit mooi aan bij wat beroepscynicus Arnon Grunberg ooit de kern van de liefde noemde: ‘De waarheid achter al dat nodig hebben en nodig willen worden gevonden: teren op de zwakte van de ander. Want de kracht van de ander is gevaarlijk, kan de geliefde doen beseffen dat zijn onvervangbaarheid op een misverstand berust, een mythe is. Blijf zwak, want zo blijf je afhankelijk. Van mij.’*
Alles is dus mentaal concept. Maar je moet tot het gaatje zijn gegaan, voordat je ziet dat je je hele bestaan zelf bij elkaar hebt bedacht. Tragisch besef. Maar laten we het kind niet met het badwater weggooien. Een toneelstuk beoordeel je toch ook niet alleen op zijn laatste bedrijf.
Blijf geloven in het wonder van de liefde, ook al is het maar schijn. Laten we sprookjes verzinnen zonder de werkelijkheid uit het oog te verliezen. Laten we dromen over ideale liefdes, al is het enige probleem dat de vrouw of man in kwestie je fantasie komen verstoren. Geef je verbeelding de vrije loop, al weet je dat het verdriet aan het eind van de weg je met samengeknepen ogen opwacht.
De liefde is een raadsel, dat we graag in stand houden. Je kunt toch niet begrijpen wat onbegrijpelijk is.
Nu zijn tijd begint op te raken, deed Enquist een boekje open. Over de liefde die hij geheim hield. Ingebrand, als een brandijzer in een dier. Hoe hij als jongen van vijftien werd verleid door een onbekende vrouw van eenenvijftig, naar wie hij de rest van zijn leven bleef verlangen. De vrouw aan wie de verlegen jongen zijn maagdelijkheid verloor, heeft hij maar drie keer ontmoet. Op een zondagmiddag in juli 1949. Op 22 augustus 1958, op het treinstation van Södertälje. In november 1977, niet lang voor haar dood. Zij wenste geen contact. ‘Bang dat het als een ballon leeg zou lopen.’
‘Hij had kennelijk beloofd er nooit over te zullen praten, tegen niemand. Maar nu zijn er zoveel jaren verstreken. Dan maakt het niets meer uit.’ Met deze woorden opent Het boek der gelijkenissen dat in 2013 ook in ons land verscheen. De vrijmoedige liefdesdaad maakte een schrijver van hem en dicteerde de onderwerpkeuze van al zijn romans. ‘Alsof zijn verbeeldingskracht zich had vastgebeten in wat daar in de keuken was gebeurd.’ Ze verloste hem van de moeder, lid van de orthodox-protestantse Pinkstergemeente, van schuld & verdoemenis en gaf hem vleugels.
De liefde als verlossing. Naast een meer dan ontroerende terugblik van een oude schrijver op zijn leven bracht de roman van Enquist mij een inzicht dat ik hier graag met u zou delen. Ik schrijf deze zin op de tweede verdieping van een groot herenhuis in Amsterdam Zuid. In 1991 hing het bellenpaneel voor het personeel nog in de keuken. De eerste vier jaar woonde ik hier met een lichtontwerper en onze kinderen. De kinderen bleven. Toen kwam een schrijver bij me wonen. Hij werkte boven, ik beneden. Alle uren van de dag samen. Tot depressie, drank en agressie hun intrek namen. Omne trinum perfectum. De volmaakte drie-eenheid die iedere liefde om zeep helpt.
Het huis hield haar adem in. Ik moest een besluit nemen, de cirkel van de liefde was verbroken en mijn lijm was op. Ik wil dat je vertrekt, zei ik. Ga maar ergens anders slapen en nadenken. Ik laat me niet zomaar wegsturen! Als je me nu wegstuurt, hoonde hij, dan kom ik nooit meer terug. Ineens werd ik heel zeker van mijn zaak, al kon ik het zelf nauwelijks geloven. Ik zou de deur op slot doen en hem nakijken door een bekraste ruit.
Beslissing? Wilsbesluit? Welnee! Op het noodlot kan een mens zich niet voorbereiden. Het is een misverstand te denken dat we samenvallen met ons bewustzijn. De vrije wil is slechts constructie achteraf, een verhaaltje waarmee we de werkelijkheid versieren. Net als dat andere verhaaltje. Grote Liefde. Enige Ware. Het is een sprookje dat zichzelf steeds mooier navertelt. De liefde is een bedenksel. Product van onze verbeeldingskracht. In het gevecht tegen de engel van de zelftwijfel komt die reuzenspier ons goed van pas.
Alles wat bestaat, bestaat in ons hoofd of het bestaat niet. Zonder onze ogen en gedachten, zonder onze waarneming, zou er geen wereld zijn. De verliefde schept een andere wereld: die van zijn verbeelding. Hij maakt een beeld van de geliefde dat allesbepalend is. ‘Liefde is als een spiegel,’ schrijft Ilja Leonard Pfeijffer in La Superba (2013). ‘Je ziet je eigen tronie in het verrukte gezicht van de ander. Je hoopt dat de ander zich in jou gespiegeld ziet, terwijl je je eigen hunkering projecteert op de leegte van haar verbaasde ogen. Ik bedoel: iedereen vindt vroeg of laat de ware liefde. Maar er zijn minstens zes miljard mensen op aarde. Hoe waarschijnlijk is het, statistisch gezien, dat de verzameling ledematen die naast je in bed ligt, toevallig die ene oninwisselbare persoon vormt die jouw bestaan vervolmaakt?’
Die ene. De ware. Alles illusie. We hebben lief omdat we voor onszelf tot de liefde besluiten. Ware liefde is het besluit te geloven in de onderhavige liefdeswaan. Enige probleem met al die volmaakte liefdes is dat ze je fantasie kunnen verstoren. Zo leven we allemaal langs elkaar heen in elkaars verzonnen werelden. We zijn figuranten in elkaars fictieve autobiografie en maken de ander tot decor van onze eigen illusies.
Is er dan niets puurs aan onze hartstocht? Ja, wel. De viering van de lichamelijke schoonheid. ‘Die fysieke verschijning zegeviert,’ zegt de Franse filosoof Michel Onfray in zijn Hedonistisch dagboek Vulkanisch verlangen (1996). ‘De roep van het lichaam en het vlees, voordat er een woord is gesproken. Het is de enige roep die echt is, de rest is schmink, aankleding en beschaving.’
Het zij zo. Intussen voelde mijn verdriet verdomde echt. Ik was alleen en dat was nieuw voor me. En ik miste mijn leven. Van verdriet smelt je, angst legt je lam, woede mobiliseert. Maar ik had een hekel aan mijn woede en wantrouwde mijn haat. Haat wordt ons ingeblazen door onze angst voor het lijden, en een mens lijdt het meest door het lijden dat hij vreest. (Michel de Montaigne). Als het op liefde aankomt, is er is geen schuldige aan te wijzen. Het sprookje waar ik jarenlang zo gretig in was blijven geloven, die ballon had ik zelf opgeblazen en eigenhandig doorgeprikt.
Wie ballonvaart moet accepteren dat de wind het laatste woord heeft. De vergelijking is van de Britse auteur Julian Barnes die in Hoogteverschillen (2013) ook een poging waagt de liefde te verklaren: ‘Je voegt twee dingen samen die nog niet eerder zijn samengevoegd. En de wereld is veranderd. De mensen hebben het op dat moment misschien niet in de gaten, maar dat doet er niet toe. Er wordt iets nieuws gemaakt, en dan is de wereld hoe dan ook veranderd.’ Samen zien we verder, en scherper. Samen zijn we groter dan ons beider ik afzonderlijk.
Barnes verloor zijn vrouw. De literair agente Pat Kavanagh stierf aan een hersentumor. Er zaten zevenendertig dagen tussen diagnose en overlijden. In zijn roman beschrijft hij ook zijn rouw. ‘Elk verhaal van liefde is een potentieel verhaal van verdriet. Zo niet onmiddellijk, dan wel later. Zo niet voor de een, dan wel voor de ander. Soms voor beiden. Dus waarom streven we dan voortdurend naar liefde? Omdat in liefde waarheid en betovering samenkomen.’
Samen ballonvaren. We blijven ernaar verlangen, ook al duurt de liefde zolang woorden volstaan. Het beeld spreekt me aan. Toen ik de schrijver die mijn man zou worden leerde kennen, waren zijn woorden bijzonder vleiend: Ik droom mij in jou, lijf in lijf, ziel in ziel, nu en voorwaarts, langgerekt ons leven in. Wil je met me trouwen? Hofmakerij. De taal der verliefden. Maar bij de eerste ontmoeting gaf mijn minnaar mij ook een boekje cadeau. Het was een boekje van niks, maar voorin had hij een zinnetje geschreven:Voor Ingrid die een heel eigen wereld heeft die helemaal los staat.
Die observatie deed het hem. Ik was op slag verliefd. Binnen in mij lag iets, dat was gezien en in taal vastgelegd. Nog voor ik het mezelf had durven bekennen! Wat heb je dat mooi gezegd, zei ik dankbaar bij de eerstvolgende ontmoeting. Verbaasd keek hij me aan. Het waren je eigen woorden, zei mijn minnaar. Ik heb ze alleen maar opgeschreven. Alles eigen bedenksel. Projectie van mijn innerlijke beleving. Het waren mijn eigen woorden die me op de hielen zaten.
Al jaren koesterde ik een wereld die losstond van man, moederschap en werk. Los van alle routine en maatschappelijke verplichtingen. Die verbeeldingswereld wilde ik ontplooien. Om de barrière te slechten moest ik verlicht, opgelicht, ver boven het dagelijkse worden uitgetild. De limen*, de drempelzone over. Dat kun je alleen maar zelf. Maar het is fijn als de ander je een handje helpt.
De liefde als verlossing. Een ervaring van verlossing. Grenservaring. Toen ik de roman Enquist las, kon de gelijkenis me niet ontgaan. De roes van de verboden liefde verhevigde mijn realiteit, tilde me op uit het dagelijkse en droeg me over de drempel van de verbeeldingswereld. Niet lang daarna begon ik te schrijven aan mijn eerste roman.
Waar gaat dit stuk naar toe? Ik geloof dat het een pleidooi aan het worden is voor waarheid én betovering. Tegelijk. Dat eerste moment van vervoering, dat eerste stormachtige gevoel van opgetild worden. Wie kent het niet? Edoch, de liefde genieten is haar vernietigen. Omdat haar doel lichamelijk is en vatbaar voor verzadiging. (Michel de Montaigne).
Vanaf het moment dat onze lichamen elkaar raken, worden de hoogtepunten bereikt, en op pieken kun je niet blijven. Na het verlangen komt het genot. Daarna volgt de opsluiting, omdat we het genot willen bewaren of temmen, of toch op z’n minst de illusie willen hebben dat we er blijvend van kunnen profiteren.
‘Liefde betekent je kracht afzweren,’ schrijft Milan Kundera in zijn beroemde liefdesroman De ondraaglijke lichtheid van het bestaan,1984. ‘Verlangen houdt in dat we ons aan de genade van de ander overleveren. Wie zich aan de genade van een ander overlevert als een krijgsgevangene moet bij voorbaat al zijn wapens weggooien.’ Het sluit mooi aan bij wat beroepscynicus Arnon Grunberg ooit de kern van de liefde noemde: ‘De waarheid achter al dat nodig hebben en nodig willen worden gevonden: teren op de zwakte van de ander. Want de kracht van de ander is gevaarlijk, kan de geliefde doen beseffen dat zijn onvervangbaarheid op een misverstand berust, een mythe is. Blijf zwak, want zo blijf je afhankelijk. Van mij.’*
Alles is dus mentaal concept. Maar je moet tot het gaatje zijn gegaan, voordat je ziet dat je je hele bestaan zelf bij elkaar hebt bedacht. Tragisch besef. Maar laten we het kind niet met het badwater weggooien. Een toneelstuk beoordeel je toch ook niet alleen op zijn laatste bedrijf.
Blijf geloven in het wonder van de liefde, ook al is het maar schijn. Laten we sprookjes verzinnen zonder de werkelijkheid uit het oog te verliezen. Laten we dromen over ideale liefdes, al is het enige probleem dat de vrouw of man in kwestie je fantasie komen verstoren. Geef je verbeelding de vrije loop, al weet je dat het verdriet aan het eind van de weg je met samengeknepen ogen opwacht.
De liefde is een raadsel, dat we graag in stand houden. Je kunt toch niet begrijpen wat onbegrijpelijk is.
* Universitair docent en literatuurcriticus Anthony Mertens (1946 - 2009) schreef over de limen,de drempelzone, en drempelrituelen in de literatuur in zijn dissertatie Sluiproutes en dwaalwegen (1991)
* Arnon Grunberg schreef over de liefde n.a.v. een filmkritiek in Buster Keaton lacht nooit. (Nijgh & Van Ditmar, 2013)
* Arnon Grunberg schreef over de liefde n.a.v. een filmkritiek in Buster Keaton lacht nooit. (Nijgh & Van Ditmar, 2013)