ONONTKOOMBARE MOEDERS

Andere kinderen hadden belangstellende moeders. Waarom ik niet?Helaas, een ander exemplaar was niet voorhanden. Je had maar te nemen wat er op je afkwam.
In: Magazine van Sociëteit De Kring Nr 6 Nov-Dec 2016
In: Magazine van Sociëteit De Kring Nr 6 Nov-Dec 2016
Wij zijn geen van allen jong meer. Ik ook niet, al blijf ik binnen de familiekring voor eeuwig het privilege van de jongste houden. We hebben de puberteit bereikt en zijn sindsdien geen stap verder gekomen. Toen brachten we het terrein in kaart, sindsdien lieten we de grenzen precies zo als ze waren. Dat klinkt kwetsender dan ik bedoel. Het leek een goede zaak, geen slechte. Maar waarom zat het me nog dwars, dat ik nooit een normaal telefoongesprek met haar kon voeren?
Mam, ik ben aan het werk. ‘Maak je niet druk! We praten er wel over als je volgende week woensdag komt. Ik moet nu ophangen…’
Ik probeerde mijn geduld te bewaren.
‘Kom je nou woensdag of niet? Ook goed. Goed, goed, goed, goed, goed.’
Er leek niet aan te ontkomen. Ze lieten ons er niet aan ontkomen, als je begrijpt wat ik bedoel. Thuis hoorde je niet, - en ik wílde daar ook niet thuishoren -, maar thuis was tenminste een plek die je kende en waar je je wasgoed mee naar toe kon nemen. Het weerhield me er geldt voor jullie. Moeders en dochters. Eigenlijk kennen ze elkaar te goed om elkaar écht ongelukkig te maken.
Er waren vijf redenen waarom ík een hekel aan haar had. 1. Ze gedroeg zich niet zoals een moeder zich tegenover haar kinderen zou moeten gedragen. 2. Ze vergat je verjaardag. 3. Ze kookte de groente tot snot. 4. Ze rolde haar nylonkousen naar beneden. 5. Ze klaagde over reumatiek.
3. Heb je ooit slierten andijvie gegeten, drijvend in een glibberige saus van maïzena en melk of weet ik wat? Vond je het niet walgelijk? Dezelfde prestatie leverde ze met prei, postelein, rabarber lof of raapstelen. Voor mijn dagelijkse portie vitamine C (ijzer, foliumzuur, calcium en magnesium) moest ik mijn toevlucht nemen tot de augurkenpot. Draadjesvlees, drie zoetzure augurken en twee gekookte aardappelen met jus. En dat vijf dagen in de week. Alleen tere spinazieblaadjes ontsnapten aan haar snotbehandeling.
Mijn vader deed haar voor hoe ze spinazie klaar moest maken, eerst de kook erover (kort!), dan fijnhakken, paneermeel erdoor en bestrooien met twee hardgekookte en vervolgens geprakte eieren. Dat haar kookkunst het liet afweten, kon je mijn moeder niet kwalijk nemen. Niet écht tenminste. Wie geboren is op een plek waar blanken zelf nooit hun eigen eten hoeven te bereiden, weet niets van piepers jassen en gehaktballen draaien.
Had ze zichzelf kunnen leren, toch? Blijkbaar zag ze het nut er niet van in. Zoals ze van veel Hollandse zaken het nut niet zag.
2. Waarom zouden kinderen hun verjaardag vieren? Snoepgoed willen uitdelen aan klasgenoten? Ik had één jurk van lichtgroene nylon, met pofmouwen en fluwelen linten, die ik iedere verjaardag aantrok. Ik ben jarig in de nazomer, de jurk paste me inmiddels op alle voor de hand liggende plaatsen niet al te goed meer, maar het moest er maar mee door.
‘Ik ben morgen jarig, weet je nog?’ Het was inmiddels half zes, ik pakte alvast het ronde koekblik. ‘Je hebt nog niets gekocht om uit te delen en zo meteen sluiten de winkels.’
’Eerst de andijvie schoonmaken!’
De oude koekjes wierp ik in een vuilnisemmer, toen trok ik de zak met rode ballen open die mijn moeder om kwart voor zes op een holletje bij de Gruyter was gaan halen. Er waren kersenbonbons voor de meesters en juffen.
Mijn juffrouw had haar bonbon uitgekleed en in haar mond gestopt, nu ging haar blik naar mijn jurk. ‘Kind, heb je nou alweer die zelfde jurk aan? Hij is je veel te klein.’
Om tien uur mocht ik uitdelen, de eerste laag wijnballen werd gretig afgenomen, bij de volgende rij tafeltjes begonnen mijn klasgenoten bekken te trekken. ‘UHHHH! GETVER!’
Aan mijn snoepgoed kleefden muffe koekkruimels. Gore ballen. Of ik ze zelf kon opeten.
En wat was het nut van de Mantouxtest? Van alle lagere schoolkinderen in Nederland injecteren met tuberculosebacteriën? Na vijf dagen werd er gekeken of er een bultje op je bovenarm verscheen. Vakkundig trok de verpleegster met een niet geheel pijnloos rukje de pleisters van onze armen, de lichte zwelling op mijn rechterbovenarm kon niet worden genegeerd. De schooldokter gaf me een formulier mee, maandagochtend moest ik worden doorgelicht.
‘Doorgelicht?’ Mijn moeder bekeek het formulier en schudde haar hoofd, het oude Indische principe getrouw dat ze haar dagritme door niets en niemand liet verstoren. ‘Maandag is wasdag!’
Ze regelde een andere moeder. Eentje die drie blokken achter ons woonde.
Die maandagochtend was er niemand op straat. Ik belde aan, de vervangster van mijn moeder kwam het balkon op. ‘Mijn kookwas staat op het vuur!’ Ze riep het, over de reling hangend, naar beneden en zei dat ze geen tijd had met mij naar het kantoor van Het Groene Kruis te gaan.
‘Wat een mens!, verzuchtte mijn moeder toen ik onverrichter zake naar huis terugkeerde. ‘Kan ze dat niet even doen, het is een kleine moeite toch?’
Ik deed er het zwijgen toe. De vrouw had gelogen, beweerde ze, de kookwas doe je op zondag. ‘Weet je wat ik denk? Ik denk dat ze er gewoon geen zin in had.’
Ben ik ooit doorgelicht? Niet dat ik me kan herinneren. De bult op mijn bovenarm verdween vanzelf, niemand dacht er meer aan. Niemand, behalve ik. Na een paar weken haalde ik opgelucht adem, ik was niet gestorven. Als ik aan tbc was gestorven, dan was ik er niet meer geweest en had ik dit verhaal niet kunnen schrijven.
Ik droomde van een hond, slaapwandelde door het huis met een kussen in mijn arm en zei dat dit mijn hond was. Het zat diep.
‘Een hond is alleen maar leuk als je een tuin hebt. Zoals wij vroeger,’ besliste mijn moeder. ‘Opa hield herdershonden. En apen. We hadden ook een babi oetan, zo’n gestreept Indisch varkentje. Hij heette Hendrik en liep vrij om het huis. Ze zijn intelligent! Hendrik wist precies hoe laat opa klaar was, tegen vijven draaide hij onrustig rondjes om de tafel. Ga de baas maar halen, riep mijn moeder dan. En daar gingen ze met z’n tweeën: Hendrik en de hond, het terrein af door de desa, naar de suikerfabriek. Het was minstens een kwartier lopen!’
De moederhaat zat ook diep. Mijn eerste vriend greep zijn kans, op mijn 21ste verjaardag kocht hij een puppy voor me.
4. Waarom rolde ze haar nylonkousen naar beneden? Waarom trok ze haar kousen niet gewoon uit? Zoals elke andere moeder die bang was een ladder in haar nylons te trekken terwijl ze het huishouden deed. Was dat teveel gevraagd, nee toch?
Ik kan me goed voorstellen dat je als moeder-van-toen geen zin had in ladders in je dure kousen. Ken je dat boek van Willard Francis Motley, Knock on Any Door? Op de kaft leunde een knul met een Elviskuif tegen het portier van een Amerikaanse slee. Nick. Zijn vriendin Emma bezat één stel nylons. Iedere avond waste zij ze voorzichtig uit, hing ze over de keukenstoel te drogen. Mijn moeder bezat er meer, dat mag je van mij aannemen. En met die jarretelgordels van toen was het uittrekken van je nylons een fluitje van een cent. Zie hoe snel de vrouwen in Mad Men dat doen.
Kun je je voorstellen? Als ik een tussenuur had en een stel vriendinnen mee naar huis nam, mijn moeder die in kinderpantoffels (haar voeten waren te klein voor Hollandse damesmaten) en tot haar enkels naar beneden gerolde nylonkousen liep?! Je kunt zeggen dat het kinderachtig van me was. Je zou kunnen zeggen dat het stom was en getuigde van een zwak karakter om me zo te schamen voor mijn eigen moeder. Maar toevallig was mijn oma het met me eens.
‘Je moeder kan het huishouden niet aan,’ zei ze. ‘Net de koningin. Toen ze pas getrouwd waren, moest ik iedere week langskomen om haar te helpen. Dat heb je met mensen die bedienden gewend zijn.’ Voor alle duidelijkheid, dit waren de woorden van mijn grootmoeder van vaders zijde.
5. Ze klaagde over reumatiek, het bleek artrose, snap je? Er is een verschil, maar daar gaat het hier niet om. Ik bedoel de wereld leek bevolkt met moeders die hun kinderen dagelijks een knuffel gaven, voor het slapen gaan een verhaaltje voorlazen en belangstellend vroegen hoe het gegaan was op school. Waarom had ik er niet zo eentje? In deze kwestie was echter geen vervanging mogelijk, een aardiger exemplaar was er niet voorhanden. Toen. Je had maar te nemen wat er op je afkwam.
Het brengt me op nummer 1 in mijn Top Vijf. Ik kende niemand die een moeder had zoals mijn moeder was. Ze bemoeide zich eenvoudigweg met niets of niemand.
Wanneer een van ons niet zei, wat mijn oudste broer wilde dat je zei, draaide hij je arm op je rug. Hij duwde je arm omhoog tot je het uitschreeuwde van de pijn. Omdat ik het niet met hem aan de stok wilde krijgen, liet ik me meteen op de vloer vallen en zei alles wat hij wilde horen. Mijn acht jaar oudere zus was trots, ze gaf geen kik, spuugde hem desnoods recht in zijn gezicht. Haar arm draaide hij het verst. Waar was ze?
Hij was een begaafde jongen, mijn broer, en het viel niet te ontkennen dat hij sterker was, maar er zat een steekje aan hem los. Mij beschouwde hij als een overbodig familielid. Voor mijn geringe lengte maakte ik veel herrie, teveel naar zijn smaak, dus had hij de gewoonte opgevat me in de kast te zetten. Een kast in de gang. Hij draaide de sleutel om en ik was overgeleverd aan de ingewanden van een meterkast. Alsof ik vast zat onder de lijkwade van de aarde.
Als een blinde mol die vergeefs naar een uitgang zocht, stuitte ik op kortharige monsters (borstels) en pluizige wezens (zwabbers), op een soort reuzenspinnen die over mijn voeten liepen (de elektrische bedrading van de stofzuiger). Was het verkeerd om van een moeder te verwachten dat ze ingreep in de sadistische spelletjes van haar kinderen? Laten we wel wezen, heeft ze ooit een verjaardagscadeau voor me gekocht? Verwaarlozing! Het terrein was in kaart gebracht, ik sloot me aan bij de schrijfster Marguerite Duras, dat onze moeders altijd blijven behoren tot de categorie van de meeste vreemde en gekke mensen die we ooit ontmoetten.
En wat als we zelf tot die categorie behoren? Je geloofde niet dat het kon gebeuren. Maar het gebeurde. Misschien was het toch geen goede zaak de grenzen precies zo te laten, misschien moest ik aan de slag. ‘Leer uw moeder kennen, dan komt er balans in uw energie. Wie stuurde 30 jaar later de lichtwerker op mijn pad? Was het God of de kosmische spirit? ‘Indien u wilt groeien, moeten uw wortels stevig verankerd zijn in de grond. Die van u woelen de moederaarde om. Op zo’n bodem kan niet worden gezaaid.’
Ik wilde wel balans in mijn energie. Maar eerst schafte ik op advies van een bevriende schrijver een atlas aan van het ‘prachtig rijk van INSULINDE dat zich daar slingert om den evenaar, als een gordel van smaragd’ (Multatuli).
‘Wie ben je, mam?’
‘Wat bedoel je?’
Ze wierp een wantrouwende blik op de opnameapparatuur die ik voor haar op tafel had gezet.
‘Niks. Alleen je naam noemen, en waar en wanneer je geboren bent.’
‘Wat wil je?’
‘Je moet het niet persoonlijk opvatten.’
Mijn moeder boog zich over de tafel, ze boog zich zo ver over het tafelblad dat haar mond vlak boven de gaatjes van de portable recorder hing. Toen zei ze haar naam. Vijf voornamen en een achternaam. Ze vertelde de gaatjes waar en wanneer ze was geboren, terwijl haar stem klonk als een oud-Indiëganger die vanwege vermeende oorlogsmisdaden wordt gewurgd.
Ik voelde me nu al in harmonie.
In de daarop volgende weken heb ik mijn moeder meerdere keren ‘geïnterviewd’, om het maar even zo te noemen. Twee keer vervoegden we ons in de bejaardenflat te Arnhem waar haar vijf jaar oudere zuster resideerde, die de familiegeschiedenis van suikerplantages, BPM-ondernemingen, kostscholen en babi oetans beter paraat zou hebben, wat niet het geval bleek. Mijn moeder wist zich uiteindelijk meer details te herinneren, al moest ik haar bijna wurgen om ze naar boven te krijgen.
De geschiedenis van haar leven. Het leven dat ze leidde voordat zij mijn moeder werd. Hij leek gruwelijk en fascinerend. Wie zei dat ook alweer, over die Goldmine? Mijn eerste roman heette Woede, hij werd een groot succes.
Mam, ik ben aan het werk. ‘Maak je niet druk! We praten er wel over als je volgende week woensdag komt. Ik moet nu ophangen…’
Ik probeerde mijn geduld te bewaren.
‘Kom je nou woensdag of niet? Ook goed. Goed, goed, goed, goed, goed.’
Er leek niet aan te ontkomen. Ze lieten ons er niet aan ontkomen, als je begrijpt wat ik bedoel. Thuis hoorde je niet, - en ik wílde daar ook niet thuishoren -, maar thuis was tenminste een plek die je kende en waar je je wasgoed mee naar toe kon nemen. Het weerhield me er geldt voor jullie. Moeders en dochters. Eigenlijk kennen ze elkaar te goed om elkaar écht ongelukkig te maken.
Er waren vijf redenen waarom ík een hekel aan haar had. 1. Ze gedroeg zich niet zoals een moeder zich tegenover haar kinderen zou moeten gedragen. 2. Ze vergat je verjaardag. 3. Ze kookte de groente tot snot. 4. Ze rolde haar nylonkousen naar beneden. 5. Ze klaagde over reumatiek.
3. Heb je ooit slierten andijvie gegeten, drijvend in een glibberige saus van maïzena en melk of weet ik wat? Vond je het niet walgelijk? Dezelfde prestatie leverde ze met prei, postelein, rabarber lof of raapstelen. Voor mijn dagelijkse portie vitamine C (ijzer, foliumzuur, calcium en magnesium) moest ik mijn toevlucht nemen tot de augurkenpot. Draadjesvlees, drie zoetzure augurken en twee gekookte aardappelen met jus. En dat vijf dagen in de week. Alleen tere spinazieblaadjes ontsnapten aan haar snotbehandeling.
Mijn vader deed haar voor hoe ze spinazie klaar moest maken, eerst de kook erover (kort!), dan fijnhakken, paneermeel erdoor en bestrooien met twee hardgekookte en vervolgens geprakte eieren. Dat haar kookkunst het liet afweten, kon je mijn moeder niet kwalijk nemen. Niet écht tenminste. Wie geboren is op een plek waar blanken zelf nooit hun eigen eten hoeven te bereiden, weet niets van piepers jassen en gehaktballen draaien.
Had ze zichzelf kunnen leren, toch? Blijkbaar zag ze het nut er niet van in. Zoals ze van veel Hollandse zaken het nut niet zag.
2. Waarom zouden kinderen hun verjaardag vieren? Snoepgoed willen uitdelen aan klasgenoten? Ik had één jurk van lichtgroene nylon, met pofmouwen en fluwelen linten, die ik iedere verjaardag aantrok. Ik ben jarig in de nazomer, de jurk paste me inmiddels op alle voor de hand liggende plaatsen niet al te goed meer, maar het moest er maar mee door.
‘Ik ben morgen jarig, weet je nog?’ Het was inmiddels half zes, ik pakte alvast het ronde koekblik. ‘Je hebt nog niets gekocht om uit te delen en zo meteen sluiten de winkels.’
’Eerst de andijvie schoonmaken!’
De oude koekjes wierp ik in een vuilnisemmer, toen trok ik de zak met rode ballen open die mijn moeder om kwart voor zes op een holletje bij de Gruyter was gaan halen. Er waren kersenbonbons voor de meesters en juffen.
Mijn juffrouw had haar bonbon uitgekleed en in haar mond gestopt, nu ging haar blik naar mijn jurk. ‘Kind, heb je nou alweer die zelfde jurk aan? Hij is je veel te klein.’
Om tien uur mocht ik uitdelen, de eerste laag wijnballen werd gretig afgenomen, bij de volgende rij tafeltjes begonnen mijn klasgenoten bekken te trekken. ‘UHHHH! GETVER!’
Aan mijn snoepgoed kleefden muffe koekkruimels. Gore ballen. Of ik ze zelf kon opeten.
En wat was het nut van de Mantouxtest? Van alle lagere schoolkinderen in Nederland injecteren met tuberculosebacteriën? Na vijf dagen werd er gekeken of er een bultje op je bovenarm verscheen. Vakkundig trok de verpleegster met een niet geheel pijnloos rukje de pleisters van onze armen, de lichte zwelling op mijn rechterbovenarm kon niet worden genegeerd. De schooldokter gaf me een formulier mee, maandagochtend moest ik worden doorgelicht.
‘Doorgelicht?’ Mijn moeder bekeek het formulier en schudde haar hoofd, het oude Indische principe getrouw dat ze haar dagritme door niets en niemand liet verstoren. ‘Maandag is wasdag!’
Ze regelde een andere moeder. Eentje die drie blokken achter ons woonde.
Die maandagochtend was er niemand op straat. Ik belde aan, de vervangster van mijn moeder kwam het balkon op. ‘Mijn kookwas staat op het vuur!’ Ze riep het, over de reling hangend, naar beneden en zei dat ze geen tijd had met mij naar het kantoor van Het Groene Kruis te gaan.
‘Wat een mens!, verzuchtte mijn moeder toen ik onverrichter zake naar huis terugkeerde. ‘Kan ze dat niet even doen, het is een kleine moeite toch?’
Ik deed er het zwijgen toe. De vrouw had gelogen, beweerde ze, de kookwas doe je op zondag. ‘Weet je wat ik denk? Ik denk dat ze er gewoon geen zin in had.’
Ben ik ooit doorgelicht? Niet dat ik me kan herinneren. De bult op mijn bovenarm verdween vanzelf, niemand dacht er meer aan. Niemand, behalve ik. Na een paar weken haalde ik opgelucht adem, ik was niet gestorven. Als ik aan tbc was gestorven, dan was ik er niet meer geweest en had ik dit verhaal niet kunnen schrijven.
Ik droomde van een hond, slaapwandelde door het huis met een kussen in mijn arm en zei dat dit mijn hond was. Het zat diep.
‘Een hond is alleen maar leuk als je een tuin hebt. Zoals wij vroeger,’ besliste mijn moeder. ‘Opa hield herdershonden. En apen. We hadden ook een babi oetan, zo’n gestreept Indisch varkentje. Hij heette Hendrik en liep vrij om het huis. Ze zijn intelligent! Hendrik wist precies hoe laat opa klaar was, tegen vijven draaide hij onrustig rondjes om de tafel. Ga de baas maar halen, riep mijn moeder dan. En daar gingen ze met z’n tweeën: Hendrik en de hond, het terrein af door de desa, naar de suikerfabriek. Het was minstens een kwartier lopen!’
De moederhaat zat ook diep. Mijn eerste vriend greep zijn kans, op mijn 21ste verjaardag kocht hij een puppy voor me.
4. Waarom rolde ze haar nylonkousen naar beneden? Waarom trok ze haar kousen niet gewoon uit? Zoals elke andere moeder die bang was een ladder in haar nylons te trekken terwijl ze het huishouden deed. Was dat teveel gevraagd, nee toch?
Ik kan me goed voorstellen dat je als moeder-van-toen geen zin had in ladders in je dure kousen. Ken je dat boek van Willard Francis Motley, Knock on Any Door? Op de kaft leunde een knul met een Elviskuif tegen het portier van een Amerikaanse slee. Nick. Zijn vriendin Emma bezat één stel nylons. Iedere avond waste zij ze voorzichtig uit, hing ze over de keukenstoel te drogen. Mijn moeder bezat er meer, dat mag je van mij aannemen. En met die jarretelgordels van toen was het uittrekken van je nylons een fluitje van een cent. Zie hoe snel de vrouwen in Mad Men dat doen.
Kun je je voorstellen? Als ik een tussenuur had en een stel vriendinnen mee naar huis nam, mijn moeder die in kinderpantoffels (haar voeten waren te klein voor Hollandse damesmaten) en tot haar enkels naar beneden gerolde nylonkousen liep?! Je kunt zeggen dat het kinderachtig van me was. Je zou kunnen zeggen dat het stom was en getuigde van een zwak karakter om me zo te schamen voor mijn eigen moeder. Maar toevallig was mijn oma het met me eens.
‘Je moeder kan het huishouden niet aan,’ zei ze. ‘Net de koningin. Toen ze pas getrouwd waren, moest ik iedere week langskomen om haar te helpen. Dat heb je met mensen die bedienden gewend zijn.’ Voor alle duidelijkheid, dit waren de woorden van mijn grootmoeder van vaders zijde.
5. Ze klaagde over reumatiek, het bleek artrose, snap je? Er is een verschil, maar daar gaat het hier niet om. Ik bedoel de wereld leek bevolkt met moeders die hun kinderen dagelijks een knuffel gaven, voor het slapen gaan een verhaaltje voorlazen en belangstellend vroegen hoe het gegaan was op school. Waarom had ik er niet zo eentje? In deze kwestie was echter geen vervanging mogelijk, een aardiger exemplaar was er niet voorhanden. Toen. Je had maar te nemen wat er op je afkwam.
Het brengt me op nummer 1 in mijn Top Vijf. Ik kende niemand die een moeder had zoals mijn moeder was. Ze bemoeide zich eenvoudigweg met niets of niemand.
Wanneer een van ons niet zei, wat mijn oudste broer wilde dat je zei, draaide hij je arm op je rug. Hij duwde je arm omhoog tot je het uitschreeuwde van de pijn. Omdat ik het niet met hem aan de stok wilde krijgen, liet ik me meteen op de vloer vallen en zei alles wat hij wilde horen. Mijn acht jaar oudere zus was trots, ze gaf geen kik, spuugde hem desnoods recht in zijn gezicht. Haar arm draaide hij het verst. Waar was ze?
Hij was een begaafde jongen, mijn broer, en het viel niet te ontkennen dat hij sterker was, maar er zat een steekje aan hem los. Mij beschouwde hij als een overbodig familielid. Voor mijn geringe lengte maakte ik veel herrie, teveel naar zijn smaak, dus had hij de gewoonte opgevat me in de kast te zetten. Een kast in de gang. Hij draaide de sleutel om en ik was overgeleverd aan de ingewanden van een meterkast. Alsof ik vast zat onder de lijkwade van de aarde.
Als een blinde mol die vergeefs naar een uitgang zocht, stuitte ik op kortharige monsters (borstels) en pluizige wezens (zwabbers), op een soort reuzenspinnen die over mijn voeten liepen (de elektrische bedrading van de stofzuiger). Was het verkeerd om van een moeder te verwachten dat ze ingreep in de sadistische spelletjes van haar kinderen? Laten we wel wezen, heeft ze ooit een verjaardagscadeau voor me gekocht? Verwaarlozing! Het terrein was in kaart gebracht, ik sloot me aan bij de schrijfster Marguerite Duras, dat onze moeders altijd blijven behoren tot de categorie van de meeste vreemde en gekke mensen die we ooit ontmoetten.
En wat als we zelf tot die categorie behoren? Je geloofde niet dat het kon gebeuren. Maar het gebeurde. Misschien was het toch geen goede zaak de grenzen precies zo te laten, misschien moest ik aan de slag. ‘Leer uw moeder kennen, dan komt er balans in uw energie. Wie stuurde 30 jaar later de lichtwerker op mijn pad? Was het God of de kosmische spirit? ‘Indien u wilt groeien, moeten uw wortels stevig verankerd zijn in de grond. Die van u woelen de moederaarde om. Op zo’n bodem kan niet worden gezaaid.’
Ik wilde wel balans in mijn energie. Maar eerst schafte ik op advies van een bevriende schrijver een atlas aan van het ‘prachtig rijk van INSULINDE dat zich daar slingert om den evenaar, als een gordel van smaragd’ (Multatuli).
‘Wie ben je, mam?’
‘Wat bedoel je?’
Ze wierp een wantrouwende blik op de opnameapparatuur die ik voor haar op tafel had gezet.
‘Niks. Alleen je naam noemen, en waar en wanneer je geboren bent.’
‘Wat wil je?’
‘Je moet het niet persoonlijk opvatten.’
Mijn moeder boog zich over de tafel, ze boog zich zo ver over het tafelblad dat haar mond vlak boven de gaatjes van de portable recorder hing. Toen zei ze haar naam. Vijf voornamen en een achternaam. Ze vertelde de gaatjes waar en wanneer ze was geboren, terwijl haar stem klonk als een oud-Indiëganger die vanwege vermeende oorlogsmisdaden wordt gewurgd.
Ik voelde me nu al in harmonie.
In de daarop volgende weken heb ik mijn moeder meerdere keren ‘geïnterviewd’, om het maar even zo te noemen. Twee keer vervoegden we ons in de bejaardenflat te Arnhem waar haar vijf jaar oudere zuster resideerde, die de familiegeschiedenis van suikerplantages, BPM-ondernemingen, kostscholen en babi oetans beter paraat zou hebben, wat niet het geval bleek. Mijn moeder wist zich uiteindelijk meer details te herinneren, al moest ik haar bijna wurgen om ze naar boven te krijgen.
De geschiedenis van haar leven. Het leven dat ze leidde voordat zij mijn moeder werd. Hij leek gruwelijk en fascinerend. Wie zei dat ook alweer, over die Goldmine? Mijn eerste roman heette Woede, hij werd een groot succes.